Afscheid der Pargiooten van de Engelschen.
VI.
Broeders! laat ons henentrekken uit het trouwelooze land;
Laat ons haastig onze zeilen rigten naar het schoone strand,
Waar, zoo lang en bang gekluisterd, Hellas weder adem schept,
En de regter, nog vol striemen, tegen de tirannen rept. -
Britten! zonder dank en zegen brengen we u den afscheidgroet,
Kiezen ons een' andren schutsheer, en zijn naam is: heldenmoed;
Hij zal, zonder uwen vrijpas, ons geleiden, waar wij gaan,
En wij zelve ons passen schrijven, met ons eigen bloed, voortaan.
Onze muren, onze torens, heel de welbeminde stad,
Die de Moeder onzes Heeren zelv' zich uitverkoren had,
Dat zij van de spits der rotse, op den laatsten oeverrand,
Met haar' aanblik mogt vertroosten 't diepvernederd Griekenland; -
Deze stad hebt gij verhandeld, - gij, die haar beschermen zoudt;
Hebt haar, Britten, veil geboden voor des grijzen Pacha's goud!
Gaarne hadt gij onze hoofden meè begrepen in den koop,
Dat het bloed der wereloozen van der beulen moordbijl droop!
Britten! Britten! aan uw handen kleest iets, rooder nog dan bloed;
Britten! Britten! 't is het bloedgeld, gloeijende met hellegloed!.....
En een groote houtmijt werd er op het marktplein zaamgekruid,
En met schuppen en met spaden trokken wij ter poorten uit;
Ieder groef zijn dierbre dooden op, met bangen boezemzucht,
En, in vrije vlammen blakend, vloog hunne asch in vrije lucht.
Ach! wel gaarne hadden wij ons zelv' gestort in d' eigen gloed,
Maar der vrouwen, maar der kindren jammer brak der mannen moed;
En zoo togen wij, bij 't lichten van den lijkbrand, verder voort,
En der Britten schepen namen ons en onze ellende aan boord. -
Twee jaar waren wij gezeten hier, aan Korfu's klippig strand;
Tweejaar zag 't onsvruchtloos smachten naar het dier baar vaderland.
Britten! gij gaast ons bescherming, en nog ketenen daarbij:
Uw bescherming, uwe ketens vloeken en verbreken wij. -
Broeders, laat ons henentrekken! Ginder ligt zij, onze stad,
Die de Moeder onzes Heeren veiligt als een' dierbren schat,
Dat zij van de spits der rotse, op den eersten oeverrand,
Met haar' blik vermogt te zeegnen het ontwaakte Griekenland.
Broeders! laat ons derwaarts trekken, eer de hooge schutsheer, ligt,
Ons op nieu waan zijn bescherming door geregts dien aarsverpligt'.....
Broeders, laat ons derwaarts trekken! Ziet, nog mag de vrije hand
Wapens voor de vrijheid voeren, wapens voor het vaderland!
Naar wilhelm müller
j.w. ijntema. |
|