Kunst, om gedichten met den dobbelsteen te werpen.
Men neemt een' dobbelsteen, en werpt een getal. Men zoekt op eene kleine tabel dit getal na, en vindt daarbij 18 andere getallen aangewezen, waarvan het eerste tot den eersten worp, het tweede tot den tweeden worp behoort, en zoo vervolgens. Men neemt alzoo van deze reeks het eerste getal, dat tot den eersten worp behoort, en zoekt dat getal nu weder op eene andere tabel na, alwaar een versregel daarnevens staat. Dezen versregel schrijft men op. Vervolgens werpt men ten tweeden male, zoekt op de kleine tabel het tweede getal, daarna datzelfde tweede getal op de andere tabel, en zoo vervolgens tot den 18den worp, wanneer men een zamenhangend gedicht van 18 regels verkrijgt. Hoe men ook werpen moge, de regels passen altijd op elkander.
Met éénen dobbelsteen kan men slechts van 1 tot 6 werpen; doch, daar men 18 maal te werpen heeft, staan bij ieder worpgetal, dewijl elk getal in elken mogelijken worp vailen kan, 18 getallen, en elk derzelven wijst op de tweede tabel een' versregel aan. Deze laatste tabel heeft dus zesmaal 18, dat is 108 versregels. Men kan ook twee (en meer) zulke tabellen, ieder van 108 regels, vervaardigen, de eene b.v. van ernstigen, de andere van komischen inhoud; waardoor men, naar believen, een verheven of luimig gedicht kan zamenstellen.
Deze uitvinding is inderdaad zinrijk en kunstmatig, dewijl de 18 worpen op eene schier oneindig verschillende wijze kunnen uitvallen, en echter 108 regels toereikend zijn, om, bij elke mogelijke verscheidenheid der worpen, altijd een volkomen gedicht op te leveren.
Hoezeer dit spel voor nog meerdere uitbreiding vatbaar zij, wanneer het voor twee of meer dobbelsteenen wierd ingerigt, behoeft geene verdere aanwijzing.