Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, betrekkelijk de door Peter Francis Peters, te Nijmegen, wedergevondene kunst van glasschildlren.(Medegedeeld door w.h. warnsinck, bz.)
Het reizen kan den opmerkzamen veelsoortig genot en nut tevens opleveren. Men behoeft, ten einde het eerste te smaken en tot het laatste te geraken, den togt geenszins tot vreemde landen uit te strekken; de vaderlandsche grond biedt ons, nevens het aangename voor oog en hart, ook het nuttige voor den geest aan, en kan, in beide genoemde opzigten, met andere gewesten in het schoon en beschaafd Europa naar den prijs dingen, ondanks de averregtsche vooroordeelen en den nietigen hoogmoed van sommigen, steeds gereed om het uitheemsche te verhessen, wat ook de vaderlandsche grond en deszelfs bewoners den echten vriend van het schoone en goede zoo overvloedig in staat is op te leveren. Zoo ooit, vond ik de waarheid van het zoo even gezegde gestaafd, gedurende een uitstapje van eenige weken naar het bekoorlijk Gelderland, met name de omstreken van Arnhem en Nijmegen; doch waarvan ik, te dezer plaatse, geene op- | |
[pagina 733]
| |
zettelijke melding maken wilde; thans meer bepaald ten oogmerk hebbende, over eene vaderlandsche, eenmaal verloren geachte, maar thans wedergevondene kunst in het bijzonder te gewagen. Te Nijmegen vertoevende, ten einde deszelfs heerlijke omstreken, en inzonderheid de beide bekoorlijk gelegene, en in derzelver ware schoonheid te weinig bekende, dorpen Ubbergen en Beek te bezoeken, hoorde ik van den kunstenaar peters, en deszelfs bekwaamheid in het glasschilderen, met hooge goedkeuring en lofspraak gewagen; en 's mans bekende heusche bereidwilligheid, om aan een ieder de proeven der hervondene kunst ter bezigtiging aan te bieden, schonk dan ook mij de aanleiding, mij naar zijne woning en werkplaats te begeven. Van hetgeen ik hier hoorde en zag, wensch ik eenig verslag te doen. De verdienstelijke peters, alhoewel in het teekenen en in de eigenlijk genoemde schilderkunst geenszins onervaren, is van beroep een gewoon huis- en rijtuigschilder. Altijd, evenwel, maakte hij er inzonderheid zijne studie van, zoo veel mogelijk, met den aard, de gesteldheid en de eigenschappen der door hem gebezigd wordende verwen, en derzelver doelmatige aanwending en gebruik, bekend te worden; en was dit onderzoek hem, in zijn beroep, van veelvoudig nut en genoegen. Alles, wat hem, dienaangaande, in voorhanden zijnde geschristen, of door mondelijk onderrigt, eenig licht kon verschaffen, onderzocht en beproefde hij met oordeel en kennis van zaken, en kwam, zoo doende, al verder en verder. Vóór ongeveer tien jaren werd hem, door zekeren Jood, een oud manuscript te koop aangeboden, handelende over de bereiding van verwstoffen. Voor weinige stuivers werd peters eigenaar van dit geschrift, en vond, onder anderen, in hetzelve eene aanwijzing, om de schoonste kleuren op het glas duurzaam te doen blijven bestaan. Nu was voor zijnen onderzoeklievenden geest een nieuw veld van onderzoek en arbeid geopend; en zijne proeven, met twee kleuren, de gele en grijze, genomen, slaagden zoo gelukkig, dat hij besloot, met volharding en geduld, het ingeslagen spoor te blijven bewandelen. De grootste moeijelijkheden had hij, in de constructie van den oven, waarin het geschilderd glas, als ware het, gebakken wordt, te bestrijden. Achttienmalen werd hij verpligt denzelven te veranderen en te verbeteren, tot dat | |
[pagina 734]
| |
dezelve ten laatste aan zijn oogmerk voldeed; bij alle die veranderingen zelf mede werkzaam, en den metselaarsarbeid, als ware hij een Architect, besturende. Vier jaren verliepen onder deze, nu eens mislukte, dan weêr herhaalde, en eindelijk gelukkig slagende proefnemingen; alstoen, door den ijverigen kunstenaar, aan de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij, te Haarlem, ter beoordeeling ingezonden, en met eene remuneratie van acht dukaten vereerd, te zijner verdere aanmoediging. Dit bleef dan ook niet zonder gunstig gevolg: de nog ontbrekende kleuren werden uit onderscheidene stoffen, in het rijk der delfstoffen, gevonden en toebereid; en reeds in het vorige jaar (1826) mogt de verdienstelijke peters eenige proeven zijner kunst aan Z.M. den Koning, destijds in den Haag zich bevindende, aanbieden. Niet alleen onderhield de Monarch zich met den bekwamen kunstenaar op de minzaamste wijze; niet alleen betuigde Hoogstdezelve aan den ijverigen Nijmegenaar zijne tevredenheid en goedkeuring; maar ook bevestigde onze geliefde en kunstlievende Vorst deze geuite gevoelens door het verleenen eener gratificatie van f 400, en nog meer door de opdragt aan den bekwamen schilder, om een aantal beschilderde glazen, voor een der Paleizen van Z.M., achtervolgens in gereedheid te mogen brengen. Voor één venster had onze peters, in Julij ll., tijdens ik het genoegen had zijne werkplaats te bezoeken, zijne taak bereids voltooid. Hetzelve vertoont de welgelijkende beeldtenis van Prins maurits, en onder dezelve eene voorstelling der beroemde overwinning van dien Held bij Nieuwpoort. Een tweede venster was nu onderhanden, waarop het beeld van willem I pralen moest. De overige zullen ieder eenen Vorst uit het doorluchtig Huis van oranje-nassau voorstellen. Nog vond ik twee voorstellingen, door peters vroeger bewerkt. De eene vertoont de afneming van het kruis, waaronder een vers van mijnen kunstgenoot en vriend h. tollens, cz. Mijn drok gesprek met den regtschapen' kunstenaar was oorzaak, dat ik vergat dit vierregelig versje op te teekenen. Het andere glas stelt paulus voor, waar hem de oogen door ananias geopend worden: de kleuren zijn, in dit stuk vooral, bijzonder levendig. Behalve deze stukken bezag ik nog een aantal kleinere | |
[pagina 735]
| |
proeven, door onzen bekwamen en ijverigen Landgenoot, ter oefening, vervaardigd. - Alle moeite, door mij aangewend, om de kleuren van het glas te doen verdwijnen, de geweldigste wrijving en schuring waren vruchteloos, ten ware men het glas zelve had willen afschuren; aan verdwijning van het geschilderde was niet te denken. Ik geloof alzoo geenszins van eene ongegronde en overhaaste oordeelvelling beschuldigd te kunnen worden, wanneer ik durf beweren, dat de, door de Gebroeders crabeth, eenmaal zoo heerlijk, binnen Gouda, geoefende kunst, sedert geheel verloren, of voor 't minst van derzelver uitmuntende sieraden beroofd, door den edelen peters binnen Nijmegen is wedergevonden; terwijl ik geenszins mag twijfelen, dat dezelve zich eerlang geheel, bij verdere en meerdere oefening, tot den eersten en oorspronkelijken luister zal verheffen. De verkregene kennis, de onvermoeide vlijt, en een zeldzame geest van volharding, welke onzen Landgenoot bijzonder eigen schijnt, doen mij dit als zeker verwachten: zijne bekwaamheden, goede smaak en onderzoeklievende geaardheid zijn hier mijne borgen; en 's mans beminnelijke nederigheid, openhartigheid en heuschheid zullen zijne kunstverdiensten steeds in een bevallig licht doen pralen.Ga naar voetnoot(*) |
|