eene oorspronkelijke vloeistof bedekt (Urmeer, Urwasser), en hieruit heeft zich langzaam alles ontwikkeld.
Hooren wij hier, voor een oogenblik, gruithuisen zelven: Dat de schepping voortbrengt alwat mogelijk is, zien wij, zoo ik geloof, op aarde meer dan genoeg. Twee dingen blijven hier beneden toch altijd opmerkelijk; ten eerste, de liefde van den mensch en van vele dieren tot het zeezout en tot het water, en ten andere, de oorspronkelijke woonplaats van vele planten, dieren, en van menig onvermengd menschenras. - Zien wij kortelijk, welke gevolgen hij uit het eerste trekt.
De liefde tot het zeezout, zegt gruithuisen, wijst ons op de oorspronkelijke middelstof (auf das Urmedium), op het lamsvocht van het gansche dierenrijk. [Even gelijk de ongeborene vrucht in eene vloeistof vervat is, die men het lamsvocht noemt, even zoo was de bewerktuigde schepping, vóór hare wording, opgelost in de wereldzee.] Waarom bemint de mensch het zeezout even zeer als de herkaauwende dieren? De vleeschetende of roofdieren vinden het zout reeds in het bloed van hunne prooi. Waarom komt de mensch uit een bad van het lamsvocht, na negen maanden, te voorschijn? Hoe gaarne baadt zich de vogel en menig zoogdier! Waarom blijven de zee-, moeras- en watervogels, de bever, otter, het vogelbekdier, de watermuis, zoo zeer aan het water geketend? Waarom is de begeerte der kat, van den witkoppigen adelaar, waarom de trek van den mensch naar visch zoo groot? Dieses alles deutet auf das Urmedium.
Uit het tweede, uit de beperkte plaats, waarin sommige dieren, planten en menschenrassen gevonden worden, trekt de Schrijver een voordeelig besluit ten aanzien van zijne hypothese, dat het kleine wereldjes op onze aarde geregend heeft. Het spreekwoord: het is alsof hij uit de maan kwam vallen, zou hij, dunkt mij, bij zijne bewijzen met goed gevolg hebben kunnen voegen. Doch het is veelligt in Duitschland onbekend.
Nu nog een paar woorden over de maanbewoners. Zij hebben in vroegere tijden noordelijker streken bewoond,