Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 645]
| |
Mengelwerk.Het lijden en sterven van Jezus Christus Gode betamende.III.Moest de Christus niet deze dingen lijden, en (alzoo) ingaan in zijne heerlijkheid? Wie onderneemt, eene verdwaasde en zedelooze wereld te verlichten en te hervormen, kan, al ware hij daartoe door de Godheid zelve onmiddellijk gezonden, geen ongelukkig levenslot ontgaan. De messias der Joden moest onvermijdelijk lijden en eenen geweldigen dood sterven, en het kruis van jezus christus kan dus tegen zijne Goddelijke zending en zijn Messiasschap niets bewijzen. Integendeel zij zijn, om hetzelve, beide te aannemelijker, omdat jezus' leer, wegens de verzoening der wereld met God, in onmiddellijk verband stond met zijnen dood, en eene hervorming van den heidenschen en Joodschen offerdienst, zonder denzelven, onmogelijk was. - Ziet daar, wat wij voorheenGa naar voetnoot(*) beweerd, en, zoo wij meenen, voldingend bewezen hebben. Ondertusschen verkrijgt dit alles zeer veel meer kracht, als wij nader overwegen, hoedanig jezus zelf, en welke zijne leer en zijn gedrag geweest zijn. - Hij toonde zich in alles zoo waarachtig groot en Goddelijk, dat men zich niets verbeelden kan, waarin een waarachtig Godsgezant boven hem zou hebben kunnen uitmunten. In verstand ging hij allen, die ooit den naam van wijzen onder de menschen droegen, zeer verre te boven. Nooit droeg één van dezen, wegens de Godheid, der menschen be- | |
[pagina 646]
| |
stemming, hunne pligten, enz. eene leer voor, welke niet veel verkeerds, ongerijmds en onzekers behelsde. In de zijne alleen viel niets te berispen. Wat hij deswege, als waarheid, verkondigde, moest de onbevooroordeelde rede, of als zeker, of als hoogstaannemelijk, toestemmen. Op voldoenden grond kon zij er niets van wederspreken. - Hoe hij deswege aan hoogere verlichting kwame, dan ooit sterveling tot hiertoe bezeten had, liet zich niet verklaren, dan op onderstelling, dat hij door hooger licht bestraald werd, dan tot hiertoe aan stervelingen was geschonken. - Zijn gedrag was allezins dat van eenen zendeling des Hemels waardig geweest. Van hetgeen hij aan anderen voorschreef, gaf hij zelf het schitterendst voorbeeld; en, vooral in zijn lijden en zijnen dood, gedroeg hij zich zoo, dat men niets kan denken, waarin een waarachtig Godsgezant hem zou hebben kunnen overtreffen. - Wel nu! Kan het dan eenigen schijn hebben, dat zulk een gadeloos verlicht en vlekkeloos deugdzaam man zich valschelijk zou hebben willen uitgeven voor hetgeen hij niet was, en zich zou hebben laten martelen en ombrengen, om de wereld te misleiden? Indien neen: brengt dit dan het vermoeden, dat hij waarlijk een zendeling des Allerhoogsten geweest is, niet tot het toppunt der hoogste waarschijnlijkheid? - Wij oordeelen, dat niemand dit kan loochenen. Maar wij staan toe, dat, om jezus, als Godsgezant, te kunnen aannemen, meer vereischt werd. Altijd bleef er nog mogelijkheid tot twijfel over. Altijd kon men nog eenig stelliger bewijs verlangen, en scheen de aard der zaak dit toe te laten en te vorderen. Altijd scheen inwendige waarschijnlijkheid nog door uitwendige blijkbaarheid bevestigd te moeten worden. En zoo oordeelde onbetwistbaar de Godheid zelve, toen zij het ook daaraan niet wilde laten ontbreken, en jezus zalfde, niet alleen met den Heiligen Geest, maar ook met kracht, en hem het wonderdoend vermogen schonk, waarvan hij zich in ontelbare gelegenheden bediende. Hij ook beriep zich daarop meermalen, als een beslissend bewijs, dat hij niet van zichzelven sprak, maar | |
[pagina 647]
| |
uit naam van God, die hem gezonden had. Indien ik onder hen de werken niet gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, (zeide hij van de ongeloovige Joden)Ga naar voetnoot(*) zij zouden geene zonde hebben; en, op een' anderen tijd, sprak hij tot hen: Indien ik niet doe de werken mijns Vaders, zoo gelooft mij niet; maar, indien ik ze doe, en gij mij niet gelooft, zoo gelooft de werken;Ga naar voetnoot(†) en nog vroeger: De werken, welke de Vader mij te volbrengen gegeven heeft, getuigen van mij, dat de Vader mij gezonden heeft.Ga naar voetnoot(‡) En wie zal ontkennen, dat deze werken bij hen, die ze met eigene oogen aanschouwden, volkomene overtuiging hadden behooren te weeg te brengen? Maar wie weet echter niet, dat zij het geenszins deden? - De kwaadaardigen, die niet overtuigd wilden zijn, schreven ze aan den Duivel toe, en sleepten vele bijgeloovigen of slechten, die van hen afhingen, in hetzelfde oordeel mede. De ongevoelige en onverschillige menigte, aan welke niets ernstigs ter harte gaat, en die nooit iets overweegt, omdat zij niets verstaat, staarde deze werken met verwondering en verbaasdheid aan, gelijk zij alles aanstaart, wat haar vreemd en onverklaarbaar is, zonder te vragen, wat het beteekent of bewijzen moet. Het waren dus alleen de braven, die den wil van God doen, en hem, die bewees zijn gezant te zijn, als zoodanig aannemen wilden, welke deze werken erkenden voor hetgeen zij waren, - werken namelijk, welke niemand doen konde, zoo God niet met hem was.Ga naar voetnoot(§) De zoodanigen namen dan ook jezus, als Godsgezant, aan. Maar was dat nu genoeg? Was daarmede nu alles gedaan, wat noodig was, om het hooge doel van jezus' Goddelijke zending te bereiken? om den gewissen grondslag te leggen tot eene toekomende verlichting en hervorming der wereld, zoo ver als die thans te brengen was? Het was er, naar ons oordeel, zeer ver af. - Wat zou er gebeurd zijn, zoo jezus' | |
[pagina 648]
| |
geschiedenis met zijnen dood geheel afgeloopen was geweest? Zouden zijne vrienden hem dan echter allen hebben blijven aanhangen? Zouden zij allen hebben blijven gelooven, dat hij waarlijk zijne zending onmiddellijk van God gehad had? - Ja: wij willen daaraan, ten aanzien der genen, die gemeenzaamst met hem geweest waren, - wij willen daaraan, vooral ten aanzien zijner Apostelen, uit hoofde hunner braafheid en de kracht hunner overtuiging, geenszins twijfelen. Maar wij kunnen zulk eene onderstelling, ten aanzien van allen, voor niet dan zeer onwaarschijnlijk houden, en gelooven veeleer, ten aanzien van velen, dat jezus hun, bij zulk eene uitkomst, een onoplosbaar raadsel geworden zou zijn, en dat zij, hetgeen zij onvergelijkelijk groots en goeds in hem aanschouwd hadden, in vergelijking brengende met zijn tijdelijk wedervaren en ongelukkig einde, wegens hem in vertwijfeling zouden geraakt zijn, en niet zouden geweten hebben, wat van hem te denken; en wij meenen, dat zulk vermoeden genoegzaam geregtvaardigd wordt door het Evangelisch narigt wegens de verbijstering, zelfs van sommigen zijner vertrouwdsten, tusschen zijnen dood en zijne opstanding.Ga naar voetnoot(*) En zouden zij nu, in zulk eenen toestand, er aan gedacht hebben, of in staat geweest zijn, om zijn ontwerp van verlichting en hervorming der wereld voort te zetten; of, zoo ja, zouden hunne pogingen eenig belangrijk gevolg gehad hebben? Wij gelooven ook dit niet, en houden ons integendeel overtuigd, dat van die verlichting en hervorming genoegzaam niets gekomen, en het geheel ontwerp daarvan mislukt en te niet gegaan zou zijn. Dat jezus gestorven, - aan een kruis gestorven was, zou voor de menigte een onoverkomelijke hinderpaal geweest zijn tegen de overtuiging, dat hij waarlijk zijne zending van God gehad had; en het hoogst, dat wij kunnen aannemen, is, dat de nakomelingschap de narigten, welke men wegens hem had, (voor zoo veel zij die niet van volstrekte valschheid verdacht) voor zeer overdreven, doch hem- | |
[pagina 649]
| |
zelven evenwel voor een zeer buitengewoon personaadje gehouden, en hem, om zijne uitmuntende leer en zijn verheven gedrag, bewonderd zou hebben, en dat alzoo zijn naam, met onverwelkbaren lof, boven dien van alle andere wijze en groote mannen, aan de volgende eeuwen overgeleverd zou zijn geworden; maar, dat honderdduizenden van Joden en heidenen dezen naam, als dien van een onmiddellijk Godsgezant, openlijk zouden beleden, en dat zich de Christenkerk, in weerwil van den uitersten tegenstand en van de bloedigste vervolging der genen, die ze stichten wilden, gevestigd zou hebben: ziet daar, wat wij niet weten, op welken waarschijnlijken grond men het zou kunnen beweren. - Maar wat dan nu? Wat moest er noodzakelijk verder gebeuren, zoo het groote einde van jezus' Goddelijke zending bereikt zou worden? - Wij antwoorden: datgeen, hetwelk ook de Goddelijke wijsheid noodzakelijk geacht heeft, en hetgeen zij wilde, dat geschieden zou, en jezus menigvuldige malen voorspeld had. Zijne geschiedenis moest zich verder, dan tot den grenspaal van het tegenwoordig leven, uitstrekken. God moest hem, ook na zijnen dood, getuigenis geven, gelijk Hij gedaan had bij zijn leven. Het moest blijken, dat hij, die, gelijk hij verklaard had, weleer bij God geweest was, en, slechts voor eenen tijd, den Hemel had verlaten, om op aarde de Goddelijke oogmerken te dienen, van de banden des tijdelijken doods niet gehouden werd. Het moest blijken, dat zijne ziel in het graf niet was verlaten, en hij, als heilige Gods, daarin geene verderving zag.Ga naar voetnoot(*) Met andere woorden: hij moest opgewekt worden uit den dood; hij moest opvaren, daar hij te voren was; hij moest aan Gods regterhand verhoogd worden, en de magt ontvangen, om zijnen discipelen gaven te geven, opdat zij in staat waren zijn bevel te volvoeren, henen te gaan door de geheele wereld, het Evangelie aan alle menschen te prediken, ontelbaren tot het geloof in zijnen naam te brengen, en hem alzoo de gemeente te stichten, welke | |
[pagina 650]
| |
de poorten der helle niet hebben kunnen overweldigen tot op dezen dag, noch in eeuwigheid overweldigen zullen. - Zoo, zoo moest hij verhoogd en verheerlijkt worden. Zonder dat kon de ergernis van zijn kruis niet worden weggenomen, zijne zaak niet zegepralen, de wereld niet verlicht en hervormd worden. Van zijne opstanding hing dan eigenlijk alles af, en deze zou eerst het beslissend bewijs van zijne Hemelsche zending zijn; zoodat regt eigenaardig door den Apostel gezegd is, dat hij krachtiglijk is bewezen de Zoon van God te zijn, door de opstanding uit de dooden.Ga naar voetnoot(*) - Maar, hoe moest het nu tot deze opstanding komen? - Het spreekt van zelf: door zijnen dood. Niemand kan opstaan, ten zij hij gestorven is. Derhalve wederom: zou jezus bewezen worden Gods Zoon te zijn, dan moest hij sterven, dan was zijn dood noodzakelijk. - Maar hoedanige dood nu? - Zekerlijk was, in het afgetrokkene, elke dood, wanneer die bleek zeker te zijn, tot bewijs van opstanding genoeg, wanneer de gestorvene vervolgens weder leefde; maar, in het geval van jezus, was een natuurlijke dood niet voldoende. Zou zijne opstanding zeker zijn, dan moest het ook zijn dood wezen. Er moest niet getwijfeld kunnen worden, of hij wel waarachtig ware gestorven. Maar, bij eenen natuurlijken dood, zou men die zekerheid nooit gehad hebben. Hij ware dan onder de zijnen ontslapen, en alleen dezen (natuurlijk weinigen) zouden berigt van zijnen dood hebben kunnen geven. Maar hun berigt zou niet geloofd zijn, vooral als het door dat zijner opstanding (waarvan zij mede alleen getuigd zouden hebben) gevolgd werd. Men zou gezegd hebben, dat zij het eerste verdicht hadden, om er het laatste op te gronden. Zulke beschuldiging moest worden voorgekomen; er moest geene gelegenheid toe gelaten worden. En welk middel was daartoe? - Eeniglijk dat van jezus' openbaren dood. Eene ontelbare schaar, en wel meest van zijne bitterste vijanden, | |
[pagina 651]
| |
die zijnen moord bewerkt hadden, moest daarvan getuige zijn. Deze moest hem, met eigene oogen, den geest zien geven, en met alle de omstandigheden van zijnen dood bekend zijn. Zoo zou zij aan de zekerheid daarvan niet kunnen twijfelen (gelijk ook, in de gansche geschiedenis daarvan, nergens schijn of schaduw van eenigen twijfel, welke door iemand deswege gevoed zou zijn, voorkomt); - zoo zouden daarna, wanneer men van zijne opstanding kennis had gekregen, en de opgevolgde gebeurtenissen derzelver ontwijfelbare waarheid bewezen hadden, de onwrikbare grondslagen der Christelijke Kerk gelegd zijn. Duizenden zouden, op den eeuwig gedenkwaardigen Pinksterdag, waarop jezus' Apostelen, in gevolge van zijne belofte, met kracht uit de hoogte werden aangedaan, door ééne eenige redevoering bewogen worden, om openlijk hun geloof in den gestorvenen, opgestanen en verheerlijkten Heiland te belijden, en zijne eerste gemeente te vormen, welke zich vervolgens, met ongeloofelijke snelheid, over een goed deel der wereld heeft uitgebreid. En zoo is dan eindelijk, door jezus' openbaren en geweldigen dood en zijne daarop gevolgde opstanding en verheerlijking, het groote doel zijner Goddelijke zending bereikt, hetwelk niet, dan op deze wijze, bereikt kon worden. - Zoo waarachtig was, hetgeen hij tot de Joden gezegd had, dat hij, wanneer hij van de aarde verhoogd, dat is gekruisigd zijn zou, allen (die namelijk voor de aanneming zijner leere vatbaar waren) tot zich zou trekken.Ga naar voetnoot(*) Wij besluiten onze Verhandeling met aan te merken, dat, uit het nu aangewezen verband tusschen 's Heilands dood en opstanding, ook duidelijk blijkt, met hoe veel waarheid men zeggen kan, dat hij ook tot bevestiging van zijne leer, vooral wegens de algemeene opstanding en een eeuwig leven, noodzakelijk sterven moest, dewijl deze leer, nooit door de rede genoegzaam zeker te bewijzen, zulk eene staving behoefde. Wij zouden er mogen bijvoegen, dat hij ook het voorbeeld van voor de waar- | |
[pagina 652]
| |
heid te lijden en te sterven aan de wereld, vooral aan de genen, die vervolgens, om haren voorstand, in lijden gewikkeld zouden worden, schuldig was. Doch daarvan is, in onze eerste Verhandeling, genoeg gezegd; en dus, het onderwerp, zoo wij meenen, geheel afgehandeld hebbende, leggen wij hier de pen neder.
adr. stolker. |
|