had kunnen krijgen: de conclusie was dus allertreurigst, en de Geneeskunst had voor mij veel van hare waarde verloren. Dan, ik was, helaas! ingescheept, en moest medevaren. Hetgeen men van den gezonden mensch wist, poogde ik te leeren kennen, en trad vervolgens, met een geprangd gemoed, de gehoorzalen over den zieken en zijne genezingswijze in.
Daar hoorde ik van verschillende geneeskundige stelsels, dat is, zoo als het mij voorkwam, omdat de waarheid mathematice slechts éénig kon zijn, van menschelijke hersenschimmen, gewagen, en schrikte. Ik hield mij echter nog aan een' stroohalm vast, hopende, dat, op éénen na, alle deze Systhematici nietsbeduidende geneeskundige mannetjes zouden zijn; doch ik bedroog mij vreesselijk: zij behoorden meest allen tot het corps d'élite. Wat nu te doen? Beslissen tusschen die Hooggeleerde Heeren kon ik niet, en het verstandigste scheen mij toe, mijne Leermeesters maar als een vroom Student aan te hooren, hunne dictata als heilige oorkonden te beschouwen, en hen, even als een Catechiseerjongen zijnen Catechiseermeester nabaauwt, om, bij het doen van zijn examen tot lidmaat, niet tegen de orthodoxie te zondigen, maar na te praten. Doch, gedurig hoorende van Boerhaavianen, Brownianen enz., dreef mij het van vader Adam geërfde menschelijke zwak, de nieuwsgierigheid, wel eens aan, om in een verboden boek te gluren, en de mensch nam bij mij, als zelfdenkend wezen, spoedig zijne regten in. De dictata van mijne Professoren werden minder onfeilbaar; ik kon mij van Akademische oproerigheid niet geheel meer vrij gevoelen, en was zelfs zeer bevreesd, om, bij het doen van mijne examens, heterodox te zijn en afgekeurd te worden. Mijne vrees was echter, om de probiteit van mijne Examinatoren, ongegrond, en ik werd Doctor Medicinae.
Nu was ik bezitter van den mij als jongeling voorgestelden grootsten schat, - van mijne Doctorale bul; dan, ach! als man kon ik dezelve slechts als eenen reispas aanzien, wiens bezit mij minder gelukkig, ja zelfs eenigzins