Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 596]
| |
Amsterdamsche kermis.Een Parijsch dagblad, l'Opinion, behelst het navolgende: ‘De Kermis van Amsterdam wijkt van de gewone af; 't is eene Kermis op zichzelve, of liever het zijn ware Saturnalia. Dáár vindt men niet de zeden en gewoonten van Braband en Vlaanderen; 't is het losbandig Rome! Men versta mij wèl! De hooge en de middelstand der zamenleving te Amsterdam zijn, op het stuk der zuiverheid van zeden, geenszins ten achtere bij andere groote stedenGa naar voetnoot(*); maar de mindere klassen zijn aldaar meer bedorven, dan ergens elders; derzelver schaamteloosheid is ontzettend, althans gedurende de Kermis. Om geloof te vinden in hetgene ik deswege wilde aanvoeren, acht ik het noodig, vooraf de daadzaak te vermelden, dat, te Amsterdam, niemand eene vrouwelijke dienstbode zou kunnen krijgen, indien men haar niet eenige vrije dagenGa naar voetnoot(†) vergunde gedurende dit jaarlijksch feest. Maar, hoe besteden deze kuische Amsterdamsche dienstmeisjes deze gelukkige dagen van vrijheid! Elk harer, vergezeld van haren minnaar, (want het is eene schande voor haar, dien dag geenen minnaar te hebben; en zij, die van denzelven verstoken zijn, huren er eenen!) holt 's morgens langs de straten, en 's avonds verzamelen zij op de pleinen en markten, waar zij den nacht slijten met dansen en drinken. Hare zinnen, ontvlamd door den dans, het bier en den jenever, vervoeren haar tot elke soort van buitensporigheid. Eindelijk, bedwelmd door vermaak en drank, verlaat haar de Rede. De gehuurde minnaar maakt niet zelden gebruik van deze gelegenheid, om haar, die zich aan hem toevertrouwde, van haar geld, hare sieraden, en somwijlen zelfs van een deel harer kleeding te berooven. Het tooneel, dat deze en gene plaatsen, des Dingsdags en Vrijdags ten 3 à 4 ure in den morgen in September, vertoonen, is inderdaad afzigtig; de Saturnalia zelve leverden veelligt geene walgelijker tafereelen op. Deze dienstmeisjes, na in eenen enkelen dag al hare spaarpenningen van een geheel jaar te hebben verloren, en na verscheidene uren, in den schandelijksten staat van dronkenschap, op de straatsteenen of stoepen slapende te hebben doorgebragt, keeren eindelijk tot hare Heeren terug, die niet zelden verpligt zijn, haar in de eerstvolgende Meimaand weg te zenden, den bijstand inroepende van lucina! Zij, wier dronkenschap zich bepaalt tot uitbundige vrolijkheid, begeven zich zingende huiswaarts, maar met zulk eenen nadruk, dat wij twee slapelooze nachten sleten in het Wapen van Amsterdam.’ |
|