van den vermaarden Nostradamus; maar dat, hoezeer min bekend dan hij, mijne kennis veel grooter dan de zijne is. Gij zult misschien zeggen, dat het mij niet fraai staat, mijnen eigen' lof te vermelden; maar, onbekend te dezer stede, ben ik verpligt, mij van eene taak te kwijten, die niemand nader is dan mij, en van welke ik mij beter dan iemand kan kwijten, naardien niemand beter dan ik zelf over mijne bekwaamheden kan oordeelen. Gij moet dan weten, dat ik, al de vier werelddeelen bezocht hebbende, zeer buitengewone ontdekkingen heb gedaan. Ik heb een' geestrijken drank uitgevonden, die aan de jongedochters verstand, aan de rijke lieden eetlust, aan de bloodaards moed, aan de oude vrouwen nieuwe jeugd, aan de mannen geduld vermag te schenken. Gij moet alverder weten, Mijne Heeren en Dames! dat het mij gegeven is, het voorledene te weten, hetgeen niet zeer ongemeen is, en ook het toekomende, hetgeen wel zeldzamer is, maar inderdaad veel gemakkelijker, aangezien men den tijd vóór zich heeft, om te bevestigen, of men wèl geraden heeft. Uit mijne wetenschap vloeit dus voort, dat mij niets onbekend is van hetgeen in deze stad omgaat; en het zijn inzonderheid de belangen van eenige weinige echtgenooten, welke mij herwaarts voerden. Ik weet, dat drie, en niet meer dan drie trouwelooze vrouwen zich bevinden te midden der menigte eerbare gehuwde Dames, welke ik de eer heb hier voor mij te zien; en ik wensch mijzelven geluk, voor eene zoo talrijke vergadering van deugdzame echtgenooten te mogen spreken. Ik weet ook, dat de Hemel, tot straffe der schuldigen, op den neus van derzelver echtgenooten eene kleine verhevenheid zal doen te voorschijn komen, welke aan heel de wereld de namen der drie misdadige vrouwen zal kenbaar maken. - (Hier bragten schier alle de aanwezige mannen, onwillekeurig, hunne hand aan den neus.) - Mij dunkt ik hoor een' kreet opgaan van de gehuwde mannen, die mij hooren. Inderdaad, het is uwe schuld niet,
beklagenswaardigen! en ik begrijp ligtelijk, dat gij weinig gediend zoudt zijn, met uwen neus gestraft te zien voor eene misdaad, die dezelve niet begaan heeft. Maar ik kan u voor het onheil behoeden, dat u dreigt. Bijaldien de drie schuldige echtgenooten zich bij mij gelieven te vervoegen, zal ik elk harer een doosje pillen ter hand stellen, welker gebruik den neus harer respective mannen zal waarborgen tegen het bewuste gevaar. Ziet hier mijn adres. Der Dames zij verwittigd, dat het vertrek, door mij bewoond, twee toegangen heeft, en dat men alzoo hetzelve kan verlaten, zonder gezien te worden.
Hier eindigde onze kwakzalver zijne rede, en verwijderde zich. Zijn ontwerp slaagde volkomen. Dien eigen avond ontving hij het bezoek, niet van drie, maar van een zeer aanzienlijk getal vrouwen, verwisselde tegen goud eene menigte doosjes pillen, welke hem niet zoo vele eenten kosteden, en verliet des anderen daags, vroegtijdig, eene stad, wier ligtgeloovige inwoners hij voor eene belangrijke somme gelds had opgezet.