Anekdote, rakende Talma.
Op zijne eerste reis naar Rouaan, werwaarts hij zich per diligence begaf, trachtte het gezelschap het doel dier reize uit te vorschen, tot dat talma ten laatste, voor een oogenblik zijne gewone zedigheid vergetende, gemelijk zeide, dat hij den Rouaneren iets ging laten zien, wat zij nooit gezien hadden. Een Heer, vuur vattende op dit gezegde, verlangde te weten, waarin dat wonder bestond; doch talma ontweek zulks, en verzaakte zijnen naam. Men kwam nu weldra ter plaatse, en scheidde koel. Des anderen daags was de schouwburgszaal stikkend vol. Elk beijverde zich om het zeerst, om den Franschen roscius toe te juichen (hij speelde manlius); maar naauwelijks had het handgeklap hem vergund te spreken, of een scherp fluitje, dat uit de voorste loge kwam, deed zich hooren. Talma, verbaasd, hield op, en vroeg, waardoor hij het ongeluk had te mishagen. ‘Het heeft niets te beduiden,’ sprak nu eene stem zeer bedaard; ‘vervolg! Gij zijt gekomen, hebt gij zelf gezegd, om ons iets te doen zien, wat wij nooit gezien hebben; en wij, wij doen u iets hooren, wat gij nooit gehoord hebt. De Rouaners beloonen de verdienste en straffen den trots.’ Een algemeen handgeklap van alle kanten verving den spreker, den stempel drukkende op hetgeen genoemde Heer had gezegd; want hij was het, in wien talma vervolgens een' man van aanzien kennen leerde, die zijn ijverige en hartelijke vriend werd.