wendde ik mijne blikken naar alle kanten, in de verte een herkenningspunt zoekende; vergeefs trachtte mijn oor den stap eens reizigers op te vangen: doodstilte heerschte in deze onmetelijke bosschen. Ongerustheid begon mij te bevangen, toen een man van ongeveer dertig jaren voor mijn gezigt verscheen. Zijne door de zon gebruineerde gelaatstrekken en forsche armen kondigden sterkte en gezondheid aan. Hij sprak mij terstond aan in het Engelsch; maar, ziende dat ik die taal niet voldoende magtig was, vervolgde hij het gesprek in het Fransch, waarin hij met veel gemakkelijkheids zich uitdrukte. Nadat ik hem mijne verlegenheid had medegedeeld, zeide hij: ‘Laat mij u naar mijne hut geleiden, Mijnheer! en u daarna den regten weg wijzen.’ Ik aanvaardde dit heusch aanbod; en zoo kwamen wij weldra aan eene woning, die er zeer wel uitzag, en omringd was van met zorg bebouwde velden, wier vruchtbaarheid rijkelijk scheen te beantwoorden aan de hoop en vlijt des bebouwers. Eene jonge vrouw, te midden van eenige kinderen, bezorgde de huishouding, en onthaalde mij op zuivel en vruchten; en, toen de eerste trek voldaan was, sprak mijn gastheer: ‘Ziedaar alles, wat een ongelukkige veroordeelde u vermag aan te bieden! Ik zelf ben een groote misdadiger. Zie in mij een broedermoorder!.... Geboortig van Southampton, waar mijn vader nog een' regeringspost bekleedt, trof mij het ongeluk van het voorwerp te zijn van deszelfs afkeerigheid, ter gunste van een' ouderen broeder, dien hij met de volheid zijner liefde als overlaadde. Jaloezij vermeesterde mijne ziel, en, op zekeren dag, - dag van jammer! - ten gevolge van eene hevige woordenwisseling, bragt ik hem, zonder moorddadig opzet, een' slag toe.....’ Hier vatte de vrouw de handen van haren echtgenoot, drukte dezelve teederlijk in de hare, en wischte hem het zweet van het voorhoofd en de tranen uit de oogen. - ‘Om kort
te gaan, ik werd veroordeeld en gebannen. De dood scheen mij verkieslijk boven zulk eene straf; doch, ik bedroog mij: ik heb eene gezellin gevonden, wier liefde en goedheid mij, en de kinderen, die zij mij schonk, van nieuws aan het leven verbinden. De velden, die gij hier ziet, zijn toereikend voor onze behoeften, en ik hoop door berouw en pligtsbetrachting mijne misdaad in het einde te verzoenen.’ - Ik sleet den avond bij dit gezin; ik schroomde geenszins, onder het dak te vernachten van een' gevonnisde van Botanybaai, en ik sliep