Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 589]
| |
Blijft in uw land!‘Aan den Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijnheer!
Onlangs kwam mij, toevallig, onder het oog een dier met logens opgevulde berigten over Holland, geschreven door een' bovenlander, die, hoezeer geen grasmaaijer, zonder eenig vermogen naar Holland kwam afzakken, om er, even als zoo velen zijner ondankbare Landgenooten, hunne fortuin te maken, en daarvoor het Land en deszelfs al te gastvrije Bewoners, waaraan zij alles verschuldigd zijn, te bespotten en te beschimpen.Ga naar voetnoot(*) Ik nam er het volgende uit over, zend U zulks ter plaatsing, en blijf,’ enz. - ‘Aan een' slagboom op den weg werd mij geld afgevorderd; en op mijne vraag waarvoor, kreeg ik tot bescheid: “Voor het Tollhaus!” - Zoo moeten dan hier te lande de reizigers de gekken onderhouden.’ ‘In een' winkel te Arnheim [Arnhem] vernam ik naar een goed Gasthaus. [De Mof bedoelde eene herberg.] Men begreep mij niet; en eene mooije jonge vrouw, rood en rond als een Stettinsche appel, scheen mij te beklagen, dat ik aldaar in 't geheel geene bekenden had. Naderhand vernam ik, dat Gasthaus hier eene soort van Hospitaal beduidt; en dus moet het deze onnoozele menschen vreemd in de ooren hebben geklonken, dat ik voor mijzelven eene plaats in een Hospitaal wilde bespreken.’
Ik voeg hier nog nevens, Mijnheer, hetgene ik bij zekeren maximiliaan löwenthal vond, in eene Reis, te Weenen 1825 gedrukt: ‘De Hollandsche kerken (te Amsterdam), hoe groot zij ook zijn, hebben niets verhevens of schoons. Men denkt in deze zalen (Hallen) veeleer aan zindelijk onderhoudene kinderkamers (Kinderstuben), en verliest te eenemaal alle behagen in dezelve, wanneer men iedereen daar, met den hoed op het hoofd, als in een koffijhuis, ziet rondloopen. Ik zag inderdaad in zulk eene kerk drie oude vrouwen, welke daar eene koeler en aangenamer woning, dan hare eigene, schenen te zoeken, en van welke ééne regt op | |
[pagina 590]
| |
haar gemak zat te naaijen.’ - ‘Men heeft hier een' Franschen en een' Hollandschen, des winters ook een' Duitschen schouwburg, welken laatsten men, vreemd genoeg, niet Duitsch, maar Hoogduitsch noemt; waardoor men, naar het schijnt, zelve te verstaan geeft, dat men de landstaal, en wel met regt, slechts voor een plat en bedorven Duitsch houdt.’ Blijft in uw land! N. |
|