| |
| |
| |
Eenige bijzonderheden uit eene reis naar Madrid.
(Voyage à Madrid, Août et Sept. 1826.)
Madrid gelijkt naar eene Afrikaansche of Aziatische stad: men kan dezelve niet bereiken, dan dwars door woestenijen, en loopt dikwijls gevaar van beroofd te worden, hoezeer men nooit zonder eene bedekking de engten, berucht van wege derzelver gevaren, doorgaat. Het land wordt, in de omstreken van de Bidassoa, woest en stil; geen kreet, geen zang, geen vogel verneemt men. De beide uiteinden van de brug zijn op het slot, en men kan dezelve niet passeren dan met verlof der Gendarmes, met het ontsluiten belast. Aan de andere zijde der Bidassoa verandert het tooneel op eene gansch bijzondere wijze. Een in lompen gehulde soldaat opent de poort der brug, strekt de hand uit, en vraagt eene aalmoes. ‘Geef mij iets voor een slokje!’ deze waren de eerste woorden, welke ik in Spanje hoorde. Achter dien soldaat bedelde, op zijne beurt, een Douanier, nog morsiger en ellendiger, en geheel werkeloos ten aanzien der reizigers, met eene ergerlijke koelbloedig- en onbeschaamdheid: deze zijn de voorregten der beambten van dit Gouvernement. Te Irun werden wij omringd van eene menigte nieuwe bedelaars; en niet dan met veel moeite ontsloegen wij ons van die lastige knapen, wier gelaat ons bovendien verdacht voorkwam.
Naar gelange men zich dieper landwaarts in begeeft, neemt het oord zoo wel, als het volk, eene meer karakteristieke houding aan. Er is niets zoo schilderachtigs in geheel Frankrijk, als de omstreken van Oyarzun, Ernani en de bekoorlijke valleijen van Guipuscoa. De bergen zijn bebouwd van den top tot aan den grondslag; onmetelijke maïsvelden van buitengewone hoogte en sorschheid, eene ontelbare menigte vruchtboomen verfraaijen deze lagchende landouwen, wier eeuwig groen door de nevels der Pyreneën wordt beschut. Intusschen beantwoordt het inwendige der dorpen in geenen deele aan dit gunstig voorteeken. De huizen zijn verschrikkelijk morsig, oud en vervallen; de traliën, die de vensters der benedenverdiepingen beschermen, de onafgebrokene volgreeks der balkons, en de geslachtwapens, die gansche muren bedekken, alles draagt hier den stempel der somberheid en des monnikenwezens. Priesters en monniken, in grillige kleederdragten, zwerven in nuttelooze ledigheid door de gehuchten; meestal
| |
| |
slijten zij de uren in het rooken van Havana-cigaren, of al pratende met de vrouwen aan de vensters gelijkvloers. Ik beken, dat hunne gemeenzaamheid mij in het begin niet weinig verbaasde; maar weldra bespeurde ik, dat zulks als eene eer beschouwd wordt, naar welke de eerste familiën zich begeerig toonen.
Veldbouw, herdersbezigheden en ijzerwerken houden nagenoeg de gansche bevolking van Guipuscoa bezig. Alle andere soorten van nijverheid worden geheel verwaarloosd. De smokkelhandel is toereikend, om het gewest van katoenen stoffen, chitsen, lijnwaden en tissus van allerlei aard te voorzien. De priesters staan er in hooge eerbiedenis, en hunne zwaarlijvigheid steekt geweldig af bij de dor- en magerheid der ingezetenen. Wanneer zij langs de straat gaan, haasten zich de kinderen, om hun de hand te kussen; welk gebruik gegrond is in gewoonten, zorgvuldig aangekweekt en door den tijd geheiligd. Hoe toch zouden zij zich ook kunnen onthouden van een diep gevoel van vrees en ontzag voor mannen, die over de goederen dezer wereld beschikken, en, in de toekomende, kastijdingen en belooningen uitdeelen?
Elk Spanjaard, die verzuimt, zijn kind binnen vierentwintig uren na de geboorte te laten doopen, beloopt eene zware boete, en wordt daarenboven bedreigd met geestelijke straffen. Zoo hij dien termijn laat voorbijgaan, en de jonggeborene sterft zonder den doop te hebben ontvangen, is de vader verstoken van zijn burgerregt, zijne goederen worden verbeurdverklaard, en hij, voor altijd, van het Spaansche grondgebied verbannen; terwijl hij, die de Sakramenten slechts eenmaal in het vierendeeljaars gebruikt, wordt beschouwd als een verdacht geloovige, enz.
Alles draagt hier het onuitwischbaar kenmerk der Priesterregering, tot zelfs de wijze van zich aan te melden. ‘Wie is daar?’ Op deze vraag antwoordt men, in het Latijn: ‘Ave Maria.’ Daarop, in het Spaansch: ‘Zonder zonde ontvangen;’ en de deur wordt ontsloten, met een: ‘God zij met u!’ Deze en dergelijke beleefdheidsformulieren zijn blijkbaar van monniken-oorsprong, en bewijzen de aloude en naauwe vereeniging van dit volk met de Kerk. Wat zullen wij zeggen? Kan men het den monniken wel zoo heel kwalijk nemen, zoo de Spanjaarden verkiezen te zaaijen, opdat de Geestelijkheid den oogst inzamele, dat zij van han voorregt gebruik maken?
| |
| |
Bestendig ontmoet men, van Bergara tot Salinas, sombere dorpen en prachtige landgoederen. Te Mondragon, waar de wegen naar Vittoria en Bilbao elkander kruisen, is eene oude vesting, versierd met een oud stadhuis, als bedekt met wapenschilden, naar het gewone gebruik. De bevolking scheen enkel te bestaan uit ledigloopende monniken en Koninklijke vrijwilligers. In het dorp Salinas, gelegen op de helling van een' steilen berg, dansten de vrouwen en meisjes met elkander, zonder mannen, op het plein; terwijl de geestelijken alleen bij dit Bal tegenwoordig waren, en de broeders, mannen en vaders van hetzelve volstrekt schenen te zijn uitgesloten.
De fraaije stad Vittoria ziet men van verre, te midden eener uitgebreide, met bergen gekroonde vlakte, aan den zoom eener kleine, van water ontbloote rivier. Dit is de eerste Spaansche stad, dien naam waardig, welke men, van de Pyreneën komende, doortrekt. Zij doet zich zeer bevallig voor, van wege eenen kring van welbeplante wandelwegen. De koophandel en nijverheid harer bewoners hebben haar tot dusverre behoed voor dat verval, 't welk, in de overige provinciën van het schiereiland, zich door zulke sterksprekende verschijnsels openbaart.
Een tooneel, vooral voor een' Franschman zeer bevreemdend, wachtte ons aan de poort van Vittoria; het moge u een denkbeeld geven van den graad van ellende en vernedering, waartoe de beambten van dit land gezonken zijn. De Douaniers, belast met het onderzoek onzer pakkaadje en het innen der belastingen, de voorname toevlugt van het Gouvernement in dezen tijd van rampspoed, in stede van hunnen pligt te doen, of voor 't minst den schijn daarvan te vertoonen, kwamen aan het portier van het rijtuig, met den hoed in de hand, in de houding der verachtelijkste bedelarije. 't Was op het wandeluur, en meer dan vijftig personen waren getuigen van het ronddeelen der fooi voor een slokje. Een van ons, een geboren Spanjaard, smokkelde twee kisten in, voor meer dan 60,000 fr. aan contrebande waren bevattende, en gaf 12 fr.; de overigen gaven desgelijks iets, hoewel zij niets verdachts met zich voerden, om niet te worden opgehouden.
Van Vittoria tot Miranda, aan de boorden der Ebro, die te dezer plaatse zeer smal is, loopt de weg door eene eenzame vlakte, door de zonnehitte verschroeid. Eenige boomen, ginds en elders verspreid, verkondigen eene ongemeene groei- | |
| |
kracht; maar niemand wil planten; dit is een onverwinnelijk vooroordeel. De grond is zoo kaal als de hand, en de bewoners zijn even kaal als de grond. Geheele scharen kinderen van beiderlei sekse, zonder kousen, zonder schoenen, zonder hemden, verdringen elkander rondom de rijtuigen, met eene beklagelijke, afgerigte stem eene aalmoes vragende: dit is het éénig onderwijs, 't welk zij van ouders ontvangen, eveneens gewoon te bedelen. De monniken voegen daarnevens de kunst, om zich op de borst te kloppen, op de maat van het mea culpa, den rozekrans, en, voor de meestbegunstigden, de vijf manieren van het bedienen der Mis.
Eene tweede linie van Douaniers, blijkbaar bestemd om de posten van Vittoria te versterken, is gevestigd aan het bruggehoofd van de Ebro, te Miranda. Deze kleine stad kondigt zich van verre aan door hare klokken, voorzien, gelijk alle de klokken der ellendigste dorpen, van een volledig klokkenspel voor elken toren. Niet zelden ontmoet men gehuchten van 150 zielen, die zeven of acht klokken bezitten: in sommige kleine steden telt men er een honderdtal.
Briviesca, eene stad van tweeduizend zielen, ruim en rijkelijk voorzien van Capucijnen van allerlei soort, wordt doorsneden van eene heldere beek, die hare voornaamste straten doorsnijdt. Hier woonde ik eene vreemde vertooning bij. Alle de bewoners hadden hunne huizen verlaten, gewapend met palmhouten kammen en lange borstels. De vrouwen hielden zich, met nasporende en onverbiddelijke vingeren, onledig met het hoofdhaar harer kinderen. Deze onvermijdelijke bewerking geschiedt algemeen, alle zondagen vóór de mis, en famille, en op straat; eene zeer heilzame voorzorg, inzonderheid gedurende de zomerhitte.
Één enkel man, te midden dezer nijvere menigte, nam geen deel aan de gemeene werkzaamheid: gewapend met eene beurs en een' koperen kelk, volmaakt gelijk aan dien waarin het heilig Sakrament wordt ten toon gesteld, naderde hij ons weldra, en vroeg ons una lemosna por Dios, (eene aalmoes voor God.) Men oordeele over onze verbaasdheid, en begrijpt ligtelijk onze weigering; maar een ander schoot eensklaps toe, kuste eerbiedig den kelk, en stak een stuk gelds in de beurs des genen, die hem dezelve aanbood. Kan men het gelooven? De Spanjaarden zelve zeiden mij, dat deze bedelaar, voor ons van eene nieuwe soort, een pachter van het naburig klooster was, wien de monniken, voor eene
| |
| |
jaarlijksche opbrengst, het regt verhuren, om den kelk aan alle voorbijgangers te doen kussen, en dezelven in de straten op te wachten, ten einde zijne inkomsten te innen. De nijverheid is alzoo geenszins verstorven in Spanje, gelijk men meent: zij heeft hare wijkplaats genomen in de kloosters, van waar zij nu en dan zich verwaardigt de groote wegen te bezoeken.
Geen dorp, geene plaats, der opmerkinge waardig, trekt de aandacht des reizigers van Briviesca tot Burgos. Laatstgenoemde stad is nagenoeg even als Vittoria gelegen, aan het uiteinde eener onmetelijke bergvlakte, koud en dor. De toren der hoosdkerk en de schilderachtige overblijfsels harer citadel vergunnen van zeer verre het gezigt op de, eertijds zoo beroemde, hoofdstad van Oud-Kastilië. In den eersten opslag schijnt dezelve van eenig aanbelang te zijn: de kaai van Arlanzon, breed, net, en versierd met groote gebouwen, heeft het voorkomen van den toegang eener groote stad. Ongelukkig is de rivier zonder water. De graven van den Cid en van chimène zijn gelegen op een eiland, en beschaduwd door treurwilgen; de inwoners vertoonen deze gedenkstukken aan de reizigers met even veel trots, als de barrevoeter monniken aan de boorden des Tibers de eer des Kapitools ophouden.
Bij het binnenkomen der stad treft een karakteristiek opschrift van het tegenwoordig tijdperk de ziel: Leve ferdinand VII, de oppermagtige Koning! gegraveerd, met groote letteren, op de voorzijde van het voornaamste Monument van de Plaza-Mayor.
Vele reizigers hebben de hoofdkerk van Burgos beschreven, een der meest opmerkelijke stukken van bouwkunst, op de wereld aanwezig. En ziedaar alles, wat Burgos rest van den Kastiliaanschen voorspoed en roem! Hare bevolking, eertijds 40,000 zielen, bedraagt thans slechts 8,500. Hare soldaten zijn bedekt met lompen, en het grootste deel harer bewoners bezitten zelfs deze niet. Een zeer aanmerkelijk aantal derzelven is genoodzaakt bij den dag te leven van de aalmoezen der kloosters, en verkiest deze vernederende gesteldheid boven de eer eener werkzame onafhankelijkheid. Wanneer de tijd der uitdeeling daar is, ijlen jongen en ouden, vrouwen en kinderen, door elkander gemengd, naar de poort der kloosters, waar de levensmiddelen niet altijd zonder vechten worden verkregen. Het gezigt van al die ellendigen, zich in het stof wentelende, om een schamel been, of brood, of erwten
| |
| |
magtig te worden, levert een afzigtelijk tasereel op. De monniken beschouwen met een ongevoelig oog deze vernederde volksmenigte, altijd gereed om hunne bevelen te volbrengen, en alom te treffen, waar het hunner geestdrijverije behaagt, hare slagtoffers aan te wijzen. Vandaar ook, dat aan alle welgezinden geenerlei toevlugt overblijft, om zich te beveiligen tegen die plotselinge aanvallen, en de onweders te bezweren, die, in naam des Hemels, onophoudelijk dreigen. Veelvuldige malen ben ik in de gelegenheid geweest, mij hiervan te overtuigen: het graauw, talrijker en wreeder in Spanje, dan in eenig ander land in Europa, maakt de landweer der kloosters uit; zij staat onder derzelver bevelen, zij leeft van derzelver aalmoezen, en wil niets hooren van eenen staat van zaken, welke hare vadzige gewoonten en tijd en wijze van middagmalen zou veranderen.
Van Burgos tot Lerma biedt de vlakte, schaars bespoeld, niets opmerkelijks aan, behalve eenige zeer groote galgen, opgerigt op heuvels, ten teeken van leenroerigheid. 't Is de liverei der dorpen, den Grandes des rijks toebehoorende. Dezelfde nare dorheid heerscht op het land; en, zoo de Spanjaarden daarvoor geene zorg dragen, zal Oud-Kastilië binnen eene eeuw eene woestijn zijn. Op vele plaatsen verkeert alreeds de aarde in zand, de beken verdroogen, de weinige afgezonderde boomen, die aan de vernieling des oorlogs zijn ontkomen, droogen uit. Te Lerma, een vlek van 1200 zielen, waar ik zes kloosters heb bezocht, bezit de Hertog van infantado aanzienlijke goederen. Een oud, vervallen kasteel, bedekt met geslachtwapens, verstrekte zijnen voorvaderen ten zetel; thans bestaat het alleen uit eene lange reeks van bogen, door den tijd ondermijnd, door welke men het landschap en den loop der rivier aanschouwt. Daar komen de Karthuizer-, Franciskaner-, Augustijner-monniken, ware Pacha's dezer sombere gewesten, na hunne maaltijden mijmeren: nimmer nadert men hen, dan met de uitdrukking van den diepsten eerbied; de mannen verschijnen altijd met ongedekten hoofde voor hen; de kinderen kussen hen de handen.
De kleine stad Aranda de Duero, bevolkt met 4000 zielen, vertoont nog tallooze lidteekens van de wonden, haar toegebragt gedurende den oorlog der onafhankelijkheid. De rivier aszakkende, zagen wij de muren van het Bisschoppelijk paleis geheel doornageld van kanons- en snaphaankogels, door het vermaarde Opperhoosd der Guerillas, l'em- | |
| |
pecinado, gerigt tegen een Regement der Keizerlijke troepen, dat zich daarin had verschanst. Wie zou toen gedacht hebben, dat deze geduchte partijganger te eenigen dage zou omkomen door de hand zijner medeburgers, op de oevers van denzelfden vloed, die het tooneel was van zijnen roem! Dit treurig uiteinde is algemeen bekend; men weet, dat l'empecinado, na de herstelling van 1823, aan de Absolutisten overgeleverd, op het schavot zelve worstelde met zijne beulen, en dat men hem door bajonetsteken moest dooden, dewijl het ondoenlijk was hem op te hangen: geheel Europa heeft van de verschrikkelijke bijzonderheden dezer teregtstelling weêrgalmd. Maar, hetgeen misschien onbekend is, is, dat, gedurende den ganschen duur zijner gevangenschap, de monniken de barbaarschheid hadden, hun slagtoffer in eene ijzeren, zeer lage kooi ten toon te stellen, ter prooije aan de mishandelingen van het graauw van Roa, hetwelk hij zoo dapper had verdedigd. In dezen jammerlijken toestand voerde men hem door de straten en over de markten. De kinderen spuwden hem in het aangezigt; de vrouwen begoten hem met kokend water, en de priesters - zongen het Te Deum! Deze afgrijselijkheden heb ik verzameld te Arando; en zij, die mij dezelve verhaalden, beroem den zich, daaraan te hebben deel genomen, als ware het eene eervolle zaak.
Een Engelsch reiziger werd onlangs, gedurende zijn verblijf te Sevilië, aangehouden door een' Spanjaard van een zeer forsch voorkomen, die hem zijne beurs afeischte, met bedreiging van hem te zullen doorboren: ‘Daar is zij,’ hernam de vreemdeling; ‘maar gij drijst een slecht handwerk, en wel op eene voor uzelven gevaarlijke wijze.’ De Spanjaard, in hem eenen Engelschman herkennende, veranderde eensklaps van toon, en zeide tot hem: ‘Mijnheer, ik stel mijn leven in uwe hand. Ziehier mijn adres. Kom morgen bij mij. Van u hangt het af, mij te doen hangen, of mij een' belangrijken dienst te bewijzen. Kom, kom zonder vrees!’ De Engelschman liet zich inderdaad bij hem vinden. En welk schouwspel deed zich aan hem voor! Acht kinderen, die elkander, met alle blijken van een' razenden honger, eenige klieken van het grofste voedsel betwisteden. De vader (het was de straatroover) bood nu aan den ontroerden vreemdeling zijne beurs weder aan, en maakte zich aan hem bekend, als - een afgezet Magis- | |
| |
traatspersoon; verklarende, dat de wanhoop thans zijne éénige toevlugt was. - Welk een land! |
|