Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver het maken van een uittreksel uit den Bijbel voor den huisselijken godsdienst.Ga naar voetnoot(*)In dezen voorslagGa naar voetnoot(†) kan niemand het godvruchtig oog- | |
[pagina 468]
| |
merk miskennen, om de schromelijke verwaarloozing van het Bijbellezen in de huisgezinnen te verhelpen. Erschijnen echter nog al bedenkingen tegen te bestaan. Zulks zou, om tot algemeen gebruik te kunnen verstrekken, door vereenigde Protestantsche Leeraren dienen te geschieden; doch, zoo deze omtrent het weg te latene al eens konden overeenkomen, dan zouden zij toch, voor zoo velen zij aan de Bijbelverspreiding arbeiden, hieraan de hand niet kunnen leenen, omdat men den ganschen Bijbel uitdeelt. En die Wet zal ook wel haren duchtigen grond hebben; en heeft zij dien voor de onkundige volken, dan zal dat ook wel gelden voor de Christenen. Inderdaad, een uittreksel is voor ons geen Bijbel meer. Men geeft Nieuwe Testamenten, ook wel afzonderlijke Evangeliën, en misschien ook Brieven; maar daarmede blijft het een Nieuw Testament, een Evangelie van Mattheus, een Brief van Paulus of Petrus, enz. Doch een uittreksel levert geen volledig stuk. B.v. Numeri blijft geen Numeri, wanneer men er de Geslachtlijsten uitlaat; en wat zal men van het gansche boek behouden, en welken naam er aan geven? En zoo ook met alle Bijbelboeken. - Doch genoeg: het blijft geen Bijbel, het blijft de Heilige Schrift, het blijft het woord Gods niet meer, zoo als wij hetzelve bestempelen; en dat zouden wij een uittreksel toch niet doen durven. En zouden dan, bij het verlies van den naam, ook al niet van zelf het gezag en het geloof verloren gaan? Het gezag des Bijbels steunt mede op de Geschiedenis, en op de Geslachtregisters, van welke köppen ons het groote nut heeft aangewezen, als die ons aantoonen, hoe alles, door zoo vele duizend jaren heen, door ééne Hand bewerkt en geleid is. Een uittreksel wordt van zelf een menschelijk werk, hetwelk geen geloof zou vinden, zoo als eene Goddelijke Openbaring dat eischt. Dit is waarlijk geene kleingeestigheid bij de Christenen: men kan van hen niet vergen, dat het hun om het even moet wezen, waar zij de Hemelsche waarheid vinden. De Bijbel heeft bij hen, boven alle andere en de allerbeste schriften, dit vooruit, dat daaromtrent, voor het dagelijksch gebruik, meer het eenvoudig geloof, dan wel gestadige beproeving te stade komt. Wij twijfelen geen oogenblik aan deszelfs waarheden en voorschriften; maar wanneer wij eerst onderzoeken moeten, dan is er welhaast oorzaak tot twijselzucht; ten | |
[pagina 469]
| |
minste het oogenblik gaat voorbij, dat men het in een warm hart ingang late vinden en in beoefening brenge. Hoe hebben, b.v., zelfs de onderscheidene begrippen over den aard en de voorwerpen des Evangelischen geloofs veroorzaakt, dat men inderdaad God en Zijn woord niet gelooft! - En hoe dan met een uittreksel? Er zullen toch steeds bij velen bedenkingen overblijven, of men wel het noodige behouden hebbe, enz. En ieder zal toch het regt mogen behouden, om te beoordeelen, of het uittreksel wel volledig en doelmatig zij, enz. En gaat daarmede al geen gezag verloren? ‘Wordt toornig en zondigt niet; de zon,’ enz. Wanneer men dit bij pythagoras leest, zal het zekerlijk de conscientiën van oploopende menschen zóó niet binden, als nu die spreuk door eenen Apostel is gewettigd en geheiligd. Een uittreksel, meent men, zou meer gebruikt worden: doch, als het dit gewenscht gevolg al eens hebben mogt, zal er de Bijbelkennis ook oppervlakkiger door worden; even gelijk de Woordenboeken voor de Zamenleving kennelijk veroorzaken, dat de oorspronkelijke werken ongebruikt blijven liggen, en de beoefening der wetenschappen daardoor oppervlakkiger wordt. Het is thans bij velen al genoeg, dat men met het uitgetrokkene in de gezelschappen kan schitteren. Men bedoelt dit met den voorslag wel in geenerlei wijze; maar als het gevolg toch eens mogt zijn, dat de oude Oorkonde daardoor meer in onbruik geraakte? Hoe weinigen, die geen lust tot onderzoek des Bijbels hebben, zullen er door een uittreksel toe getrokken worden! Wat zullen spotters zeggen, dat de Christenen zelve al heimelijk de inrigting van hun Hemelsch boek schijnen af te keuren! Zou men misschien naar het weggelatene, met een bedillend, mogelijk ook met een wellustig oogmerk, wel eens niet te meer zoeken, en er dan misbruik van maken? Men slaat immers, in het dagelijksch gebruik, de oude Geslachtregisters, de breedvoerige beschrijvingen van den Tabernakel en den Tempel enz. van zelf over. En wat aanbelangt de onkuische voorvallen, die, ofschoon dan ook naar de oude zeden, maar toch ook in den toon der waarheid, en met een heilig floers overdekt, in allen gevalle, ter waarschuwing, in den Bijbel beschreven zijn: de vaders en moeders in het huisgezin mogen zich wel schamen, dat zij hunnen kinderen thans zulk eene opvoeding geven, dat zij dezelve zulke stukken niet zouden mogen laten le- | |
[pagina 470]
| |
zen! Vader cats heeft immers ook zijne zeer natuurlijke passages; en toch maakte voorheen geene moeder zwarigheid, om dat huisboek hare dochters in handen te geven. En waarom nu niet meer? Dat hapert dan toch niet aan dien vromen en menschkundigen Dichter, maar aan eenen veranderden geest van onzen tijd. Met eene nieuwe kostbare uitgave van denzelven is het, geloove ik, den Heere feith niet in de gedachter gekomen, om er uittreksels uit te maken, en niet den geheelen cats te leveren. Ik moet magtig miszien, wanneer men thans niet te veel schikt en modernizeert, ook in het stuk van den Godsdienst; ik wil ook wel gelooven met het beste oogmerk, om nog te willen behouden, wat te behouden is; maar het loopt in het oog, dat men er niet mede verbetert, maar wel de kracht van den Godsdienst verzwakt in de harten der menschen van onderscheidene overtuiging. En onze moderne zedelijke Romans zijn gewis ook niet heiliger! Kortom: de zeden moeten zich naar de waarheid schikken: die dat niet wil, ga verloren! Wij houden dit waarlijk voordeeliger, dan iets van de Bijbelsche berigten af te korten, ten behoeve van dezulken. Wij hopen, dat het eens weder beter zal worden; en dan zou men wel berouw kunnen krijgen, dat meer een uittreksel, dan wel de Oorkonde zelve, in gebruik gekomen ware. De waarheid moet doorwerken; en zij blijft ter veroordeeling van de genen, die haar niet eerbiedig hebben willen hooren. En God werkt met zijn eigen Woord: dit heeft Hij ons beloofd; doch wij kunnen daar geen staat meer op maken, als wij er, op welke wijze en met welk oogmerk dan ook, aan kunstelen. Jezus hield zich, in zijnen tijd, aan de enge Poort; ofschoon ook een deelnemend vriend Hem wel wilde raden, dat Hij zich naar de verbasterde Natie maar wat zou voegen, toen er zoo weinigen tot den Messias overkwamen: doch Hij bemoedigde zichzelven en den belangstellenden man teffens; en het is voor aller oogen bevestigd, ‘dat er, in volgende tijden, zouden komen van Oosten en Westen, van Zuiden en Noorden.’ Wij verheugen ons, dat de Heiland zijne Leer, zonder eenige zulke schikking, ons heeft laten toekomen; en dan moeten wij, Leeraren van den Godsdienst, Hem ook in dit opzigt zoeken gelijkvormig te zijn, dat Hij de genen zelfs, | |
[pagina 471]
| |
die Hem hoorden, maar het bij het hooren lieten blijven, getrouw waarschuwde: ‘Velen zullen zoeken in te gaan, maar niet kunnen, omdat zij de enge Poort niet waren doorgegaan.’ Met dit alles wil ik alle uittreksel uit den Bijbel, voor scholen als anders, geenszins afkeuren; maar, voor het godsdienstig gebruik in de huisgezinnen, zoude ik er, in zeker derde, mede vergelijken, en, met vrede jegens allen, van zeggen, hetgeen de Heidelbergsche Catechismus, betrekkelijk de Beelden in de kerken, vr. 98, gezegd heeft.
t. slot. |
|