Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSir Walter Scott, de ware auteur van den Waverley, en der andere naar dezen genoemde historische romans, geschetst en beoordeeld.(Naar het Hoogduitsch.)
De auteur der Waverley-romans, welke sedert het laatste tiental jaren de belangstelling van het gansche beschaasde Europa en van het Europesche Amerika op eene zoo buitengemeene wijze tot zich hebben getrokken, is eerst zeer onlangs met zekerheid bekend geworden. Zij verschenen, wel is waar, op het vasteland sedert lang onder den naam van den Schotschen dichter Sir walter scott; doch in Engeland heerschten er nog altoos twijfelingen, of deze wel met den beroemden autenr van den Wavertey een en dezelfde persoon ware. Eerst meende men, dat een broeder van den Baronet, een geestelijke in Canada, de schrijver was; meer algemeen echter was het vermoeden, dat verscheidene schrijvers, misschien onder de leiding van Sir walter scott. aan de romans arbeidden, naardien men de snelle opvolging van zulke doorwrochte en uitgebreide romans niet anders dacht te kunnen verklaren. Voor de eenzelvigheid van den dichter en den romanschrijver pleit nogtans ook de omstandigheid, dat de dichter, te voren niet minder vruchtbaar in voortbrengselen dan de romanschrijver, sedert het verschijnen der romans bijna geheel verstomde, dewijl slechts weinige, den stempel van gelegenheidsverzen dragende, gedichten na dien tijd het licht zagen. Dat nu Sir walter scott het vaderschap van zoo zeer geëerde kinderen weigerde te erkennen, en de daarover aan hem gedane vragen ontwijkend beantwoordde, verklaart men uit het vooroordeel, dat in Engeland aan de romanschrijvers den laagsten rang in het gemeenebest der letteren aanwnst. Eerst toen de uitgever dezer romans, constable, te Edinburg, in 1826 een bankroet | ||||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||||
maakte, vernam men, dat de schrijver der Waverley-romans bijna zijn geheel vermogen daarbij verloren, en zich nu geregtelijk bekend had gemaakt. Het was Sir walter scott. De schrijver van den Waverley heeft het zoo ver gebragt, dat het vooroordeel tegen de romanschrijvers vernietigd is. Hij is geslaagd, om aan de vereischten der dichtkunst en aan die van de getrouwe afschetsing des werkelijken levens (hetwelk smollett en fielding als het eenige doelwit des romanschrijvers beschouwden) in gelijke mate te voldoen; en, terwijl hij de geschiedenis op eene tot hiertoe nog niet gebezigde wijze op den achtergrond zijner verdichtselen plaatste, heeft hij historische romans geleverd, welke, geheel onderscheiden van de met regt afgekeurde bastaardsoort, die anders met dien naam bestempeld werden, als modellen voor een nieuw geslacht van dichtwerken gelden kunnen. De Engelsche romans van eenen fielding en smollett (lang als modellen aangemerkt) bereikten getrouw het doelwit hunner schrijveren, hetwelk bestond in het schilderen van het leven, het geluk en ongeluk van gewone menschenkinderen op hunne reize door de wereld, van hunnen kamp met dezelve, en bovenal van de naakte menschheid dezer zoogenaamde helden. Overal hebben zij waarheid en leven, doch bijna al te veel van beide aangebragt. W. scott is keuriger te werk gegaan. Zonder zich van de portrettering der natuur te verwijderen, heeft hij nogtans de kunst getoond te bezitten, om het wezenlijke van het min wezenlijke af te scheiden. Daartoe plaatste hij zijne personen in eene hoogere spheer, waarin het hun mogelijk is, hunne menschelijke hoedanigheden verder te ontvouwen, dan in de keukentooneelen en het platte dagelijksche leven, waartoe de helden der oudere Engelsche romans beperkt waren. Deze hoogere spheer is de geschiedenis. Wij kennen eene tweevoudige wijze, om dezelve in den vorm van onze menschelijke poëzij te gieten; de eerste is, om de helden in groote tijdsgewrichten te doen optreden in hunne eigene gedaante, waarbij de dichter slechts de beeldhouwer is, welke die deelen van het ruwe blok afbeitelt, die de schoongevormde heldengestalte bedekt houden. Deze manier is hedendaags, nu de tijd van het heldendicht verstreken is, aan het vrij en scherpziend oog van den tooneeldichter overgelaten, en is dezen ook zóó nog gevaarlijk, dewijl de mo- | ||||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||||
len van zerbino, waarin de helden der oudheid, verbrijzeld en gemalen zijnde, als sierlijke popjes gekneed weder te voorschijn komen, nog altijd in de nabijheid staat. Van het heldendicht heeft onze tijd den roman ontvangen. Naardien wij van het leven der voorvaderen slechts de gewigtigste voorvallen weten, en dit over het algemeen eenvoudig en slechts in weinige opzigten belangwekkend was, zoo stelt ons daarom ook het heldendicht met korte trekken het gewigtigste en belangrijkste daarvan voor oogen. Terwijl wij slechts de daden vernemen, blijft het huisselijke leven der helden onaangeroerd. Bij den staat onzer beschaving, daarentegen, verschijnt het buitengewone in het leven van enkele personen slechts zeer zelden; maar onze zeden maken ook het min gewone tot iets van aanbelang in een hooger opzigt. Alzoo bevat de roman niet de buitengewone, met epische kracht zamengebragte, daden en lotgevallen van een' enkelen persoon, maar den rustigen levensloop, ontwikkeld voorgedragen. Oogenblikkelijke bekoorlijkheid en aanhoudende spanning kunnen niet de hoofdverdienste van een kunstwerk zijn, dat op de voortdurende grondslagen van eene aan de natuur getrouwe ontwikkeling der karakters, en eene afschetsing der zigtbare natuur, in al de menigvuldigheid van hare verschijningen, gebouwd is. In dit rijke stil-leven van den roman kan een dichter evenwel, zonder zich aan de een geheel volk vertegenwoordigende helden te wagen, de geheele geschiedenis van zulk een volk levendiger en belangwekkender doen optreden, dan de tooneel- of heldendichter. Zoo toovert de schrijver van den Waverley in de besten zijner romans de eigenaardige gesteldheid van den ouden tijd in zijne nieuwe dichtsoort te voorschijn, daar hij in dezelve de eigenaardigheden, de zeden, de denkwijze en meeningen van een tijdvak zijns vaderlands ten tooneele voert, en zijne verdichte personen in derzelver geest laat optreden; terwijl hij daarentegen de werkelijk historische personen, als waren zij helden, te groot, om tot menschelijk kunstwerk bearbeid te worden, op den achtergrond slechts bij gelegenheid even laat verschijnen. Men betigt hem wel somwijlen van armoede aan denkbeelden en gedachten; maar wie den geest van historische tijdperken zoo als hij weet te bevatten en voor te stellen, tegen dien is het eerste verwijt even weinig gegrond als het gebrek aan gedachten, daar het altijd een teeken van het volmaakte kunstwerk zijn zal, wanneer in hetzelve het inner- | ||||||||||||
[pagina 464]
| ||||||||||||
lijke leven uitwendig te voorschijn treedt en de gedachte plastisch uitgebeeld is, en niet in met woorden uitgedrukte opmerkingen bestaat. Vruchten van het verstand en bloesems van het gevoel kunnen ook rijkelijk bij hem opgezameld worden; doch zij liggen niet voor de hand, maar zijn onder het groene loos verbergen. Hij geeft zijne leeringen, gelijk een geschiedschrijver, door het verhaal van de handeling; doet het gevoel te gelijk daartusschen te voorschijn komen; en de daaruit getrokkene redeneringen zijn dan de bewijsredenen van eene op een rijp verstand gegronde beschouwing der wereld. Bij verkeerde neigingen heerscht er meer weemoed, dan bittere smaad; terwijl bij hem het overal doorschijnende grondbeginsel van het goede aan niets doet wanhopen. Even diepe blikken, als in de geschiedkundige gebeurtenissen, werpt hij in het innerlijke leven van de meer onbeduidende karakters; terwijl de bevalligheid zijner luim daarbij zeer behaagt. Zelden zoekt hij verrassing en spanning te bewerken; geene woordenpraal hindert, en even min wordt de ware deelneming in het eenvoudig verhaal door kunstig afbreken gestoord. Als echt nationaal-dichter verdiende hij eenen door weinige poëten verworven lauwer. Gelijk het shakespeare mogt gebeuren, om, terwijl hij aan den keerkring der poëtisch rijke middeleeuwen en der van gedachten zwangere cultuur der nieuwere tijden stond, terug te staren op de nog in statige ruïnen schitterende verschijningen der verloopene eeuwen, en met vrolijk voorgevoel uit te zien op een nieuw rijk van licht en rede, even zoo hoorde ook de schrijver van den Waverley nog de overleveringen van den, tot in laten tijd voortdurenden, patriarchalen heldentijd der Schotsche stammen. Homerische kampstrijden van helden bestonden nog onder die zelsde eilanders, welke het tijdschrift, den Spectator, lazen. Zoo konde de poëtische geest voedsel vinden in de contrasten, die rijk genoeg waren, om hem aan vaderlandsche poëzij te boeijen. De romans zijn, als kunstvoortbrengsels, goed uitgewerkt. Het verwijt van wijdloopigheid kan men niet overal ontkennen. Wij vinden ons verplaatst op een' rustigen breeden stroom, en stroomen van die soort storten zich spoedig in de zee. Zoo is, gelijk des dichters vaderlandsche Teems, ook de loop zijns strooms slechts kort; daarbij kunnen wij evenwel aan beide zijden ver in het laud opvaren, en hier de vlakke, bekoorlijke wellanden aan den oever, daar ruwe klippen, steilten, | ||||||||||||
[pagina 465]
| ||||||||||||
holen en vervallene kasteelen, die eens den oever bestreken, beschouwen. Zelden os nooit stuiten rotsgevaarten of verborgene klippen den loop des strooms, of dwingen hem tot eenen waterval. Altijd spiegelt zich de hemel in deszelfs breed bed, en de medevarende pelgrim kan in aangename veiligheid gerust in de boot zich nederleggen, zonder voor haar bestuur bezorgd te zijn. De wijdloopigheid is door een ander gebreb vergezeld: de ontwikkeling spoedt zich aan het einde gelijk een Zwitsersche sneeuwval voort, en de laatste zoo zorgvuldig opgerolde draden worden met overijling weder afgehaspeld; daarbij komt dan nog, volgens de Engelsche manier, het register van de laatste lotgevallen der bijpersonaadjen, nadat de hoofdhandeling reeds is afgeloopen. Benevens den te snellen afloop, wordt ook somwijlen met regt het ijzingwekkende uiteinde berispt; de Godin der Wraak heerscht met al te regterlijke gestrengheid en met Engelsche uitvoerigheid. De beschrijvende poëzij der Engelschen, welke ook de schrijver van den Waverley boven mate huldigt, verleidt hem hier tot eene uitgewerkte schildering, waardoor het schrikkelijke dikwerf tot het afkeerwekkende overgaat. De dikwijls geopperde berisping, dat hij tot helden onbeteekenende jonge menschen kiest, wier karakter slechts eene aanhoudende negative waarde bezit, grondt zich welligt slechts op het misverstand van de beteekenis van een' romanheld: meer gegrond is de aanmerking, dat wij meermalen gelijksoortige karakters aantreffen, zoodat de schrijver voor het behoud van zijnen roem in de laatste tijden al te vruchtbaar schijnt geworden. De volgreeks dezer beroemde romans is deze:
| ||||||||||||
[pagina 466]
| ||||||||||||
Zonder twijfel behooren die gene dezer romans tot de besten, welke op den achtergrond van Schotsche zeden en geschiedenis, uit den tijd van den keerkring tot de nieuwere beschaving, gebouwd zijn. Het gerucht, dat deze romans slechts een voorwerk zouden uitmaken van eene groote geschiedenis van Schotland, schijnt niet ongegrond; ofschoon het twijfelachtig blijft, os de door gemakkelijker en winstgevender voorwerk aan moeijelijker arbeid ontwende auteur in lateren leeftijd daartoe zal kunnen besluiten. Buitendien vormen de echt Schotsche romans reeds op zichzelve eene historische volgreeks, waarin men de aanduiding aan een groot kunstwerk niet miskennen kan. Het Klooster begint met de reformatie in Schotland (de vroegere tijd, verwant met de sabelachtige heldeneeuw, behoort meer tot de epische poëzij, dan tot de zedenschilderende romans); in het Klooster en den Abt overwint het nieuwe geloos, doch de onde zeden blijven bestaan; daarna volgt het worstelen der vrijheid met het despotismus der stuarts; de voornaamste romans, eindelijk, schilderen den vruchteloozen kamp der stuarts en hunner partij, om den troon te herwinnen. Hier treden reeds oude en nieuwe zeden in een sterk contrast ten tooneeneele. Oude staatsinrigting, oude betrekkingen gaan te niet. De ruwe bergbewoners houden de algemeen heerschende wet voor drukkender, dan de voormalige willekeur onder de aartsvaderlijke heerschappij van hunne erfheeren. In den Sterrewigchelaar is reeds alles aan de wet onderworpen, en slechts in de lagere klassen, Heidens (Bohemers of Zigeuners) en sluikhandelaars, toont zich nog hardnekkige ingenomenheid met wettelooze vrijheid. In den Oudheidskenner, eindelijk, zoekt oldbook, met hoofdbreken en belagchelijken | ||||||||||||
[pagina 467]
| ||||||||||||
ijver, naar de overblijffelen van die tijden, in wier rijkdom aan karakteristiek de vroegere romans zich verzadigen. Bij het opzien, hetwelk de Waverley-romans te weeg bragten, was het niet te verwonderen, dat er navolgingen verschenen, ja dat ieder land zijn' Franschen, Duitschen, zelfs Silezischen walter scott (van der velde) wilde bezitten. Onder de Engelsche navolgingen waren de vermaardsten de Cavalier en Clan Albin. - Het meeste opzien baarde in Duitschland de spot-roman Walladmor, volgens het voorgeven naar een handschrift vertaald; en dezelve beleefde eenen tweeden druk, toen de ironische strekking tegen de Scottomanie in Duitschland uit het derde deel blijkbaar was gewordenGa naar voetnoot(*). De Engelsche overzetting is eene geheele omwerking, waarin alles, wat de satire karakteristiek maakt, uitgelaten is, vermoedelijk uit eene averegtsche beleefdheid jegens den schrijver van den Waverley. Met de Fransche overzetting dezes romans, met den zeldzamen titel: ‘Walladmor, roman attribué en Allemagne à Sir walter scott, traduit de l'Anglais par m.a.j.b. defauconpret,’ vangt de ‘Bibliothèque des romans modernes Anglais et Americains’ aan (!) - Der Vexirte, die op den titel den naam van walter scott voert, is eene boute zamenslansing van triviale satires, waarvan eenige tegen den schrijver van den Waverley gerigt zijn. Op de bitterste en tevens op de onregtvaardigste wijze valt hem de onbekende schrijver (paulding?) van den Amerikaanschen roman, Koningsmark, or the long Finne, aan. |
|