Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTegenwoordige toestand van 's Gravenhage, vergeleken met deszelfs gesteldheid gedurende de Fransche overheersching. Door J. van Renesse, te 's Gravenhage.Wanneer wij op het jaar 1813 terugdenken, dan herinneren wij ons de vreugde, welke ieder Nederlander bezielde over den ommekeer van zaken, die een einde maakte aan eene overheersching, zoo jammervol voor het gansche Vaderland, en die ons weder bragt onder het weldadig bestuur van het Huis van oranje, met welk het geluk van onzen Staat sedert eeuwen onafscheidelijk scheen verbonden te zijn. Dan, hoe vurig naar dezelve ware verlangd, en welke heilrijke vruchten zij hebbe opgeleverd, is het niet te ontkennen, dat de Natie in hare ingenomenheid met deze verandering merkelijk is verflaauwd, ja omtrent dezelve schier onverschillig schijnt geworden te zijn. Welke daarvan ook de oorzaak wezen moge, acht ik het eene zaak van het uiterste belang, deze verminderde ingenomenheid op te wekken en te verlevendigen, ter bevestiging in de liefde tot het Vaderland, tot aankweeking van vaderlandsche deugden, en ter bewaring van den ijver voor het algemeene welzijn. Een geschikt middel daartoe zou zijn, wanneer de inwoners van elke plaats zich begaven tot eene onpartijdige en naauwkeurige vergelijking van den tegenwoordigen toestand derzelve met dien onder het Fransche bestuur, waaruit alsdan blijken | |
[pagina 454]
| |
zou, hoe veel niet alleen het geheele Nederland, maar ook elk deel daarvan, bij de bevrijding van hetzelve gewonnen heeft. Bij deze opmerking werd ik opgewekt, om eene proeve te nemen van zoodanig eene vergelijking aangaande de stad 's Gravenhage, in de hoop, dat mijn voorbeeld door de inwoners van andere steden zal worden gevolgd, en in de vaste overtuiging, dat ieder Nederlander thans nog reden zal hebben, om zich over de verlossing van Nederland en over onzen tegenwoordigen toestand hartelijk te verblijden. Om mijne taak met orde te behandelen, zal ik de stad 's Gravenhage en haar grondgebied beschouwen, vooreerst, in haren uitwendigen toestand; ten tweede, met betrekking tot de Inrigtingen van verschillenden aard, binnen haar gevestigd. Tot den uitwendigen toestand der stad breng ik, in de eerste plaats, het onderhoud derzelve. Ik zal naauwelijks behoeven te herinneren, dat ik hierdoor versta het in standhouden van de huizen der ingezetenen, en voorts het onderhouden der publieke gebouwen en der straten onder toezigt der Regering. En wanneer wij, te dezen aanzien, eene vergelijking maken tusschen den tegenwoordigen toestand der stad, en dien onder het vorige bestuur, dan zullen wij bespeuren, dat het thans met de stad veel voordeeliger dan toenmaals is gesteld. Een aantal huizen der ingezetenen geraakten toen in verval, bijzonder de zoodanige, die ledig stonden, waarvan het getal door het verminderen der bevolking al meer en meer toenam. Als een ballast werden zij voor een' spotprijs tot afbraak verkocht, en niet minder dan 644 huizen, waaronder eenige der aanzienlijkste, werden, in den korten tijd van ruim drie jaren, geslecht, en daardoor menige onzer straten ontsierd. - Thans, daarentegen, worden de huizen niet alleen wèl onderhouden, maar ook allerwegen verbouwd en verfraaid. In alle wijken der stad, in de geringste zoo wel als in de aanzienlijkste, ziet men het vervallene hersteld, en, waar nog iets van den Gothischen smaak was overgebleven, in eene eenvou- | |
[pagina 455]
| |
diger, maar daardoor tevens sierlijker gedaante hervormd. In onderscheidene wijken zijn de afgebrokene huizen weder opgebouwd, terwijl elders geheel nieuwe blokken huizen, ten behoeve der geringe klassen, zijn aangelegd; en het is aldus te verwachten, dat, bij het jaarlijksch toenemen der bevolking, de nog ledige erven met nieuwe gebouwen zullen worden aangevuld.Ga naar voetnoot(*) Droevig was het te voren met de publieke gebouwen en met de gestichten van weldadigheid gesteld. De stadskas tot op den bodem ledig, en de fondsen der Diaconiën bijna geheel vernietigd zijnde, konden de hoogstnoodige reparatiën aan deze gebouwen niet worden gedaan; zij stonden daar verweloos: zoodat zij met een geheel verval, ja menig zelfs met een' volkomen ondergang werden bedreigd. - Thans, daarentegen, worden zij niet alleen wèl onderhouden, maar ook werden verscheidene derzelve, inzonderheid de Stadsscholen, met de woningen der Onderwijzers, en het Nederduitsche Diaconiehuis zoo uit- als inwendig, het laatste zelfs met aanzienlijke kosten, aanmerkelijk verbeterd. Wat de bestrating der stad betreft, daaraan liet men zich te voren weinig gelegen liggen, daar de gelden, door de inwoners tot dat einde opgebragt, tot andere, in den druk der omstandigheden noodzakelijker, einden werden besteed. - Thans wordt daaraan zoo wèl de hand gehouden, dat er naauwelijks eene wijk is aan te wijzen, alwaar over de ongelijkheid van den grond te klagen is. Tot den uitwendigen toestand der stad breng ik, in de tweede plaats, de verbetering en verfraaijing derzelve. Was hieraan onder het Fransche bestuur niet te denken, sedert de omwenteling werd dit door de Regering zeer ter harte genomen. Als eene wezenlijke verbetering der stad beschouw ik | |
[pagina 456]
| |
het dempen van eenige onreine slooten en grachten, uit welker poelen en stilstaande wateren, vooral des zomers, eene voor de gezondheid schadelijke lucht zich ontwikkelde, en welke thans in ruime straten veranderd zijn. Het uiterlijk aanzien van verscheidene publieke gebouwen werd merkelijk verfraaid: getuige het Prins Maurits-huis, hetwelk met een sierlijk ijzeren hek werd omringd, in plaats van den vervallen' en wanstaltigen muur, welke het te voren omgaf, en waardoor het zich thans van verre op het plein in zijn gansche majestueuze houding vertoont; terwijl ook het vervallene tweezijdige bordes, aan deszelfs ingang, door eene fraaije, in het front opgaande, stoep vervangen werd; - getuige ook het Bassecour van het aloud Stadhouderlijk verblijf, welks hooge muren, die het te voren omringden, hebben plaats gemaakt voor arduinsteenen palen, met ijzeren staven verbonden, waardoor het schoone Buitenhof een nog aanzienlijker ruim gezigt verkregen heeft. Voorts wordt het vervallen Leprozenhuis, aan het begin van den Rijswijkschen weg, weggeruimd, en zal gedeeltelijk in eene ruime, met palen omgevene, vlakte worden veranderd, en gedeeltelijk met een fraai wachthuis bebouwd, waardoor de ingang der stad, aan deze zijde, aanmerkelijk in fraaiheid gewinnen zal. Verder worden aan de Bosch-bruggen en op andere plaatsen nieuwe Wachthuisjes opgetrokken, om de thans nog bestaande, doch vervallene, te vervangen. Te Scheveningen werd een geheel nieuw, ruim en fraai Schoolhuis, en alhier eene nieuwe prachtige Kerk, ten behoeve der Roomschkatholijke Gemeente, met eene aanzienlijke Pastorij, gebouwd, en de Latijnsche School in een aanzienlijk gebouw en gunstiger wijk der stad verplaatst. Eindelijk werd op het duin, aan het strand, bij Scheveningen, op 's Konings kosten, een gebouw opgetrokken, het Paveljoen genaamd, alwaar de Vorstelijke familie, bij gelegenheid van Hoogstderzelver uitstap naar Scheveningen, vertoeven zal; het heeft een heerlijk uitzigt aan de land- en zeezijde, en is aan deze zijde een half | |
[pagina 457]
| |
achtkant, en aan gene naar de Toskaansche orde gebouwd. Het plan tot den opbouw van dit Paveljoen werd door den Koning zijner Gemalinne, op den 18 Nov. 1825, als een geschenk, bij gelegenheid van Hoostderzelver verjaring, aangeboden. Met aandoening beschouwt men het dus, als een gedenkteeken van achting en toegenegenheid tusschen twee Vorstelijke personen, blijkbaar in den ijver, om hunne belangstelling in het vieren van het verjaringsfeest der geliefde wederhelft door een geschenk aan den dag te leggen. Eene gunstige verandering ondergingen ook eenige onzer Bruggen, zoo als die aan den Scheveningschen straatweg, welke, te voren van hout en zeer smal, thans door eene van steen, ter gansche breedte van den weg, vervangen wordt. Eene wezenlijke verbetering kan dit heeten, wegens de menigvuldige passage van voetgangers en rijtuigen in het fraaije saizoen, en bijzonder op feestdagen. Ook heeft de smalle houten middelste Bosch-brug plaats gemaakt voor eene steenen brug, ruim ter dubbele breedte der vorige, en aan welke, daar zij schoon is door hare eenvoudigheid, met regt de naam van Koninklijke brug gegeven is. Het gezigt, nu niet meer door de stijlen der vorige brug belemmerd, ontwaart reeds in het verschiet, op het standpunt van het Tournooiveld, het statige geboomte van het Bosch, waarvan de somberheid, den ingang van hetzelve omhullende, onwillekeurig aan het heilige woud der oude Batavieren doet denken, en het gemoed, als ware het, tot ernst en eerbied stemt. Voorts is ook de rijweg aan gene zijde der brug bestraat, en is, het geheele Bosch doorgaande, met den steenen weg naar Leyden in verband gebragt. Eene alhier, ter linker zijde der brug, staande, door hunnen ouderdom wanstaltig gewordene rij boomen is door jong plantsoen vervangen, welks lage kruinen niet onaardig afsteken bij de verhevene toppen der zes naaste, gedeeltelijk door wandelpaden van elkander gescheidene, rijen; terwijl tevens de daardoor merkelijk verruimde weg een wezenlijk roijaal aanzien bekomen heeft. | |
[pagina 458]
| |
Groot zijn ook de veranderingen, welke het Bosch in zijnen aanleg, in deszelfs noordoostelijk gedeelte, heeft ondergaan, en waardoor het aanmerkelijk is verfraaid. Deze plek van het Bosch, te voren door een aantal slooten en grachten doorsneden, en hier en daar met kreupelbosch beplant, dat genoegzaam in zijnen wilden groei aan zichzelve was overgelaten, kon als het onaanzienlijkste gedeelte van hetzelve worden beschouwd; doch werd door het graven van vijvers, het aanleggen van wandelwegen om dezelve, en van plantsoen op onderscheidene standpunten, in eene wezenlijke lustwarande herschapen, welke thans door de inwoners en een aantal vreemdelingen in het fraaije saizoen met het hoogste genoegen wordt bezocht. In het front strekt zich een, als ware het, in drie kommen verdeelde waterplas uit, welke genoegzaam door eene hooge, in den Zwitserschen smaak aangelegde, brug gemaskerd wordt. Boven de brug vertoont zich bevallig het koepeldak van 's Konings Boschpaleis; vóór dezelve steekt vrij diep in den tweeden vijver een schiereiland uit, rijkelijk met kreupelbosch beplant; terwijl zich daarin ook twee eilandjes verhefsen, welke aanvallig met laag en opschietend geboomte prijken. Eene menigte eenden, ganzen en zwanen bewegen zich in onderscheidene rigtingen op dezen ruimen waterplas, en vermeerderen de verscheidenheid der voorwerpen, welke zich reeds bij den eersten opslag aan het oog vertoonen. Om de vijvers heen zijn breede wandelpaden aangelegd, welke wel hier en daar door kleine kanalen doorsneden worden; doch de daarover liggende Zwitsersche bruggetjes stellen den voetganger in staat, zijne wandeling onafgebroken voort te zetten. De kringvormige, met graszoden belegde, oevers der vijvers, op sommige plaatsen genoegzaam met de oppervlakte des waters gelijk, verheffen zich elders zacht glooijend, soms tot op eene aanzienlijke hoogte, en zijn hier met boomgroepjes en heestergewas, daar met alleenstaande treurwilgen bezet, welker nederhangende takken zich in den waterplas spiegelen. Hier en daar treft men, onder de lommer van zwaar- | |
[pagina 459]
| |
getakte boomen, banken aan, om den vermoeiden wandelaar tot eene rustplaats te dienen, of om hem gelegenheid te geven, zich in stilte in de heerlijkste vergezigten te verlustigen, waartoe derzelver plaatsing bij uitnemendheid welgekozen is. Wanneer men de fraaiheden, welke de afzonderlijke standpunten in dit bevallig oord opleveren, in al hare verscheidenheden heeft beschouwd, dan moet men zich op de verhevene brug begeven, om dezelve in haar geheel te overzien. Bij elken opslag, bij iedere wending van het oog ontwaart men daar iets nieuws, iets schoons, en men bewondert alsdan met regt het vindingrijk vernuft van hen, die zoo veel verscheidenheids tot één doel wisten te vereenigen, zonder de Natuur geweld aan te doen. Met verhoogden luister vertoonen zich de schoonheden van dit bevallig oord in eenen vroegen stillen lente- of zomermorgen, wanneer hetzelve door de eerste zonnestralen wordt begroet; door de zachtste aandoeningen wordt het gemoed dan bewogen, en niet weinig worden zij verlevendigd door den wildzang van het liefelijk pluimgedierte, waarbij ook de watervogel al dartelend en klapwiekend zijn vrolijk gekwaak voegt, dat den ganschen oord weêrgalmen doet. Meerdere veranderingen heeft ons Bosch in zijnen aanleg, doch alle aan de noordoostzijde, ondergaan: hier werden moerassen of slooten gedempt en diepten aangevuld, dáár jong plantsoen, verder nieuwe wegen en wandelplaatsen aangelegd, ginds vijvers gegraven, door tierig en zich statig verheffend geboomte omgeven, en allerwegen de zich door het Bosch verspreidende kanalen met Zwitsersche bruggetjes voorzien: zoodat men ook deze plekken, vergeleken bij den vorigen toestand, thans niet meer herkennen zou. In de nabijheid dezer uitgravingen zijn twee gebouwen opgerigt; het eene, in de gedaante eener Chinesche tent, behoort aan eene Societeit van aanzienlijken, welke dezelve, vooral des Woensdag- en Zondag-namiddags, drok bezoeken; zij wordt dan ook met de tegenwoordigheid | |
[pagina 460]
| |
der bevallige sekse vereerd. Op een schiereiland, in het front der tent, laat zich dan een aantal toonkunstenaars op hunne instrumenten hooren, welker bij afwisseling krachtige en zachte toonen, tot een harmonisch geheel ineensmeltende, door het omringend geboomte worden nagebaauwd. Van allerwegen stroomen nu honderde wandelaars herwaarts, die, vooral ook op die dagen, het Bosch doorkruisen, om zich in de liefelijke toonen van dit Concert te komen verlustigen. De tweede tent, aan welke de naam van Boschpaveljoen gegeven is, is een sierlijk gebouw, hetwelk, als ververschingsplaats, door de wandelaars drok wordt bezocht, om daar, onder de lommer van talrijk geboomte, op eene ruime, afgebakende plek, de genoegens te komen smaken van het gezellige verkeer; terwijl muzikanten, nu en dan, die genoegens komen verhoogen door gezang en muzijk. Eindelijk moet ik nog gewagen van het graven van een kanaal, dwars door de duinen, tot aan het dorp Scheveningen, alwaar het, zoo men verzekert, door middel eener sluis in zee uitwateren moet. Het doel daarvan is hoofdzakelijk, om aan Delfland, welks polders jaarlijks veel door het opperwater te lijden hebben, eene uitwatering te verschassen, waardoor dezelve zullen kunnen worden droog gehouden, of ten minste veel spoediger dan thans van het water zulien worden verlost; welligt zullen de grachten onzer stad daarin worden afgeleid, zoodra het middel zal zijn daargesteld, dezelve dagelijks met versch water te voorzien, hetwelk niet weinig strekken zal ter veraangenaming, en ter bevordering van de gezondheid der inwoners dezer zoo schoone plaats. Door deze uitgraving zijn de lieselijke wandelwegen om 's Gravenhage met eenen nieuwen vermeerderd, welke, zoo wegens het geboomte, waarmede de oevers van het kanaal zijn bezet, als door de verscheidenheid der vergezigten, welke dezelve oplevert, onder een der niet minst bevallige zal kunnen gerekend worden. Uit het tot hiertoe vermelde zal dan gebleken zijn, dat | |
[pagina 461]
| |
de uitwendige toestand der stad 's Gravenhage, zoo ten aanzien van haar onderhoud, als wat hare verbetering en versraaijing betreft, veel gunstiger is dan onder het Fransche bestuur.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|