| |
| |
| |
Iets over recensiën.
(Brief van X. aan IJ.)
Gij weet, waarde Vriend! dat ik van tijd tot tijd wel eens eene Recensie opstel; en gij schijnt dit, blijkens eene uitdrukking in uwen laatsten brief, niet goed te keuren. Gij hecht aan Recensiën juist niet veel waarde, en begrijpt niet, waarom ik mijnen tijd aan dit werk besteed, daar men er toch, al doet men het ook nog zoo goed, bij de anonymiteit, waarin men blijft, geene eer meê inlegt.
Ik heb reeds lang het voornemen gehad, u daarover eens vertrouwelijk te onderhouden; ik wilde u gaarne voor het korps werven, daar ik verzekerd ben, dat gij met eere dienen zoudt. Maar, al mag mij dat niet gelukken, wil ik toch rekenschap geven van mijn gedrag, dewijl gij dat van uwen kant ook gewoon zijt met openhartigheid te doen.
Ik heb, gij weet het, de gewoonte, om, over hetgeen ik doe, somtijds eens bedaard na te denken. Dat nadenken heeft zoo zijne eigene aantrekkelijkheid, omdat het ons aflost van onzen post, en herinnert, dat wij geene machines zijn, die maar behoeven opgewonden te worden, om blind voort te loopen. Sommigen denken dit wel; maar dat gij het niet denkt, weet ik zeer goed: hoe zouden wij anders elkander verstaan kunnen? Ik dacht zoo ook laatst over den post en de pligten van een' Recensent, en wat men zich daarbij voor moet stellen, als men eene Recensie schrijft. Toen kwam mij ook uw brief voor den geest; en, daar gij de Letteroefeningen leest, (en wie leest die niet?) zend ik u denzelven daarin gedrukt toe. Anderen kunnen deze bladzijden wel overslaan; of zij moesten, even als gij, nog niet regt begrijpen, welk gewigt eene Recensie heeft, en nog tot geen helder inzien in deze zaak gekomen zijn. Zij kunnen mij dan ook op dezelfde wijze antwoorden; en, daar gij wat traag in het schrijven zijt, zal ik alzoo meer kans hebben, mijnen brief beantwoord te zien.
Wat is eene Recensie? Wanneer wij de ondervinding raadplegen, en de Recensiën, die ons de Tijdschriften mededeelen, met elkander vergelijken, dan zou er misschien kans zijn, langs dien weg de voorgestelde vraag te beantwoorden. Ik meen bij inductie en analogie, zoo als men, door cajus, sempronius, corinna en andere personen te vergelijken, en alleen te behouden, wat aan allen gemeen is, tot
| |
| |
het algemeen denkbeeld van een mensch geraakt. Ik heb die oplossing ook beproefd; maar ik ben er nog niet in geslaagd. Veelligt zijt gij of een ander daarin gelukkiger. Maar wanneer ik nu eens eene redenering over het onderwerp, niet over het boek, waarin dat onderwerp behandeld werd; dan weder eene overgeschrevene lijst der hoofdstukken, doorvlochten met stalen of staaltjes of proeven, zoo als men het noemt; of ook uitvallen op personen en oordeelvellingen over Schrijvers, niet over boeken; dan weder complimenten, toegebragt aan algemeen geachte Schrijvers, en ook wel aanbevelingsbrieven van jeugdige Auteurs, Recensiën zag noemen, - dan duizelde mij het hoofd, en ik verkreeg voor de X, die ik zocht, niet dan onbestaanbare waarden. - Er zijn ook wel vele Recensiën, die iets anders zijn, zoo als: een helder en kort begrip der in een werk voorgedragene zaken, in derzelver verband beschouwd; eene beoordeeling van een geschrift volgens den toestand der wetenschap of de regelen der kunst. Ik ben voor mijzelven van oordeel, zonder echter iemand mijn oordeel te willen opdringen, dat deze eigenlijk ware Recensiën zijn, en noem de overigen valsche Recensiën (quasi-Recensiën.) Ziehier eene rangschikking der Recensiën; gij weet, dat ik gaarne rangschik.
Klasse I. Ware Recensiën.
1ste Orde. Inhoudsopgaven. (Ik bedoel wetenschappelijke.)
2de Orde. Beoordeelingen.
Klasse II. Valsche Recensiën.
1ste Orde. Goedwillige. (Te weten jegens de Schrijvers; jegens een boek behoort men altijd goedwillig te zijn.)
1ste Geslacht. Benaauwde Recensiën. (Wanneer men met een voornaam man te doen heeft, wiens invloed men vreest, dien men ongaarne indisponeert, enz.)
2de Geslacht. Uitgeversrecensiën. (Wanneer men den Uitgever, om welke reden dan ook, believen wil.)
3de Geslacht. Aanbevelingsbriefjes. (Voor jeugdige Dichters; prijsverhandelingen van Studenten - zoo zij van de vrienden zijn, enz.)
2de Orde. Kwaadwillige. (Zie de aanmerking bij de eerste Orde; kwaadwilligheid komt alleen in deze Klasse te pas.)
NB. Ik kan de Geslachten nog niet bepalen; zij zijn zeker niet minder, dan die der 1ste Orde dezer Klasse.
3de Orde. Onverschillige. (Zij zijn zeer talrijk, en maken
| |
| |
bijkans eene afzonderlijke Klasse uit; maar ik reken ze onder de quasi-Recensiën.) Hiertoe breng ik onder anderen:
1ste Geslacht. Gemakkelijke. (Zoo wel omdat zij eigenlijk niets zeggen, als omdat zij uit gemak zoo worden opgesteid. Hiertoe behooren de meeste Recensiën van de Revue encyclopédique, om toch eens een voorbeeld te noemen; wij nemen een buitenlandsch Tijdschrift, om geene ergernis te geven, en noemen juist dit te eerder, omdat de daarin voorkomende artikels wel eens in een Nederlanesch Tijdschrift worden overgenomen, en dus derzelver geest als bekend mag worden voorondersteld.)
2de Geslacht. Praatzieke. (Hiertoe reken ik de staal- en proeslijke enz. als Soorten.)
3de Geslacht. Titelrecensiën, enz. enz.
Ik wil hier alleen van de eerste Klasse spreken, en de vraag: wat is eene Recensie? wordt dan veranderd in deze: wat moet eene Recensie zijn?
Het is mij wel eens in het hoofd gekomen, om u over den volmaakten Recensent (de Recensente perfecto) te onderhouden. Zoo iets volmaakts (dat summum) heeft eene bekoorlijke zijde, al is het dan ook enkel denkbeeldig. Ziehier, hoe ik mij de zaak voorstel. Een Recensent moet ten eerste met de behandelde zaak ten naauwkeurigste bekend zijn. Hij behoort de wetenschap, waartoe het boek, dat hij voor zich heeft, in betrekking staat, tot op haar tegenwoordig standpunt, historisch te kennen: hoe is hij anders geschikt, om hetgeen nieuw is van het reeds bekende af te zonderen? Hij moet meer dan dit; hij moet ook over de gronden dier wetenschap wijsgeerig hebben nagedacht. Ten andere - het spreekt wel van zelve, maar schijnt toch te moeten worden herinnerd - moet hij het boek geheel en aandachtig hebben dooriezen, en niet slechts den titel lezen, en voorts in het boek zelve zoo wat bladeren. Daar toch niemand in staat is, op deze wijze van een boek een regt begrip te verkrijgen en den zamenhang der redenering te leeren inzien, zoo ook geen Recensent, ten zij men meene, dat hij daartoe een bijzonder talent of orgaan bezat, hetgeen hem van het overige menschengeslacht onderscheidde. De titel vooral, dikwerf breedsprakig en veelbelovend, behoort hem niet te verblinden: wat toch zou men van een' reiziger denken, die, de herbergen naar het uithangbord beoordeelende, een kroegje voor een groot Heeren-Logement aanzag?
| |
| |
Zulk een Recensent zal onpartijdig zijn, even als de wetenschap. Om haar en om waarheid is het hem te doen: wat reden zou er dan bestaan kunnen, om haar voor eenig ding ter wereld op te offeren? Hij oordeelt niet volgens zijne meening; maar hij oordeelt volgens de voorschriften eener gezonde redeneerkunde en volgens de eischen der wetenschap; hij is slechts de tolk der wetenschap; hij past hare voorschriften slechts toe, en stelt dus elk in staat, om met kennis van zaken zijn oordeel na te gaan. Zijn toon zal ernstig en edel zijn; hij spreekt niet als gebieder, maar hij spreekt als beoefenaar der wetenschap, als vriend der waarheid, tot een wetenschappelijk, beschaafd en waarheidlievend publiek. Slechts dàn, wanneer onkunde en verwaandheid bij eenen Schrijver hand aan hand gaan, is hij het aan zichzelven zoo wel, als aan de wetenschap en aan het publiek verschuldigd, den armhartigen Auteur zonder eenige verschooning aan de kaak te zetten; en, zoo hij hier al eens de Satyre bezigde, wie zou het hem ten kwade duiden, die toch niet vergeet, dat een Recensent een mensch is, eveneens als elk ander Schrijver?
Het zij zoo, dat dit hersenschimmen zijn, maar ik stel mij de zaak zoo voor; zóó moet men recenseren, zal het goed zijn. - Maar nu het nut der Recensiën? hoor ik u vragen. - Als er zóó gerecenseerd wordt, kan dit dan wel twijfelachtig blijven? Een geestig landgenoot noemde de Recensenten voorproevers van het publiek. Het zij zoo! Wie kan alles lezen, bij de menigte van geschriften, die dagelijks de drukpers verlaten? Wanneer nu mannen, die zich aan de beoefening der wetenschappen hebben toegewijd, elk voor zich hun gedeelte nemen uit die menigte, en door korte berigten en oordeelvellingen het publiek in staat stellen, om zelve te oordeelen en te kiezen, en dus tijd uit te sparen, verdienen deze dan geen dank veeleer dan berisping? Eene goede Recensie moet zoo zijn ingerigt, dat men er het boek en deszelfs geest uit kan leeren kennen. Welk een gewigtig voordeel wordt daardoor aan het publiek verschaft! - De Ouden hadden evenwel noch Bibliotheca Critica, noch Atheensch letterlievend Maandschrift, noch Literatur-Zeitungen, en waren toch niet minder gelukkig! - Gij weet het, ik acht de Ouden, even als gij; maar zij bezaten ook de Drukkunst niet, en met deze - dit is, dunkt mij, onbetwistbaar - met deze alleen werden boekbeoordeelingen mogelijk en noodzakelijk.
| |
| |
Wel verre dan, dat ik Recensiën voor eene inbreuk houde op de vrijheid der letteren, zoo geloof ik, dat zij alleen in een vrij Gemeenebest der Letteren bestaanbaar zijn. - De Recensenten zijn voorproevers; goed, maar zij zijn daarom nog geene tongfabrikanten, en elk, die een goed gehemelte heeft, kan na (ja ook wel vóór) hen proeven en smullen zoo veel hem lust. - De Recensenten oordeelen; men moet vrij in zijn oordeel blijven: weg met dien dwang! - Ik vat die redenering niet. Is daarom mijn oordeel gebonden, omdat een ander geoordeeld heeft? Ik moest dan al zeer zwakhoofdig zijn. - De Recensenten deden beter met de Schrijvers onder de hand hunne aanmerkingen mede te deelen. - Of zij er beter aan deden, weet ik niet; dat weet ik, dat het publiek er niet bij winnen zou; zij schrijven hoofdzakelijk voor het publiek, niet voor den Auteur; wil deze zijn voordeel doen met hetgeen zij op zijn werk naar waarheid aanmerken, het staat hem vrij. Zijn boek is echter gedrukt; een oordeel over dat boek mag dan ook wel gedrukt zijn. Hierin in niets onbillijks.
Maar de anonymiteit, waarachter men schuilt? - Ik houde haar voor verkieslijk; want, gelijk ik reeds zeide, het is niet volgens zijne eigene individualiteit, dat men behoort te oordeelen; het is noch A. noch B., maar het is de wetenschap, die door een' harer beoesenaren oordeelt. Daarenboven is, bij het noemen van namen, de klip der benaauwde Recensien moeijelijk te vermijden. De Recensie moet echter altijd zóó zijn opgesteld, dat men bereid zou zijn, als zulks geëischt wierd, zijn' naam te noemen.
Alle aanvallen op Recensiën zijn, naar het mij voorkomt, onbeduidend. Zeg vrijuit, en toon het met de stukken aan, dat die, dat gene, dat vele Recensiën niets deugen. Ik heb er niets tegen. Maar daarom blijven toch de Recensiën goed, in het algemeen beschouwd. Duizend aanvallen tegen bijzondere gevallen doen hier niets af tegen de zaak, waarover gehandeld wordt. Men bewijze ons, dat eene goede Recensie onnut is, dat zij eene aanmatiging is, enz. Ik vrees, dat men het niet zal kunnen.
Gij weet nu, waarde Vriend! hoe ik over de zaak denk; ik heb gezegd, wat mijn hart mij ingaf. De zucht, om nuttig te zijn voor mijn vaderland en voor de wetenschap, die ik beoefen, doet mij soms de pen als Recensent opvatten. Ik vind in dien arbeid op zichzelven weinig aangenaams; ik
| |
| |
doe het met den wil, om het zoo goed te doen als mij mogelijk is, zonder eenige partijdigheid, daar ik niet weet, waarom ik die zou koesteren; ik doe het, hoewel ik verzekerd ben, dat anderen het oneindig beter zouden kunnen, die er zich, zoo als gij b.v., aan schijnen te willen onttrekken. Heeft mijne redenering u tot een ander begrip gebragt, deel dan met mij ook in dezen letterarbeid, gelijk in zoo vele andere. Gij zult er uw vaderland mede verpligten. Hebt gij bedenkingen, onthoud ze mij niet; mogelijk antwoord ik u daarop dan op dezelfde wijze als ik nu doe; mogelijk ook zwijg ik er op, gelijk gij weet, dat ik doe, als onze gevoelens op sommige punten al te zeer uiteenloopen, dan dat ik hopen zou, die te zien zamenvloeijen. Geloof mij intusschen steeds, enz. |
|