| |
De rattenval.
(Vervolg en slot van bl. 385.)
Sansovino's karakter had, bij al zijne gestrengheid, eene tint van luimige edelmoedigheid. Het zou hem bezwaarlijk geweest zijn, zelfs om eene belangrijke misdaad, eenen schelm te laten opknoopen, die onder de galg nog een' bijzonderen moed vertoonde, of een' geestigen zet uitkraamde. En, in weerwil van den bitteren spot, dien hij zich van het gezelschap moest laten welgevallen, kwam hem het geval zoo kluchtig voor, - een Kardinaal, die in eene rooversherberg het braadspit draaide, waaraan een geheele troep ganzen te gelijk smoorde, onder het bestendig kijven der besprengende kokïn! - dat het hem op dit pas bijkans voorkwam, dat hij al te ernstige maatregelen had genomen.
‘Nu,’ zeide pezzali, toen de Legaat nader trad, ‘het begint er dan toch eindelijk naar te gelijken, dat wij wat te eten zullen krijgen; maar dit zeg ik u, wij hebben daartoe niet meer dan een uur tijd over; alsdan zij elk gereed om op te breken. Let intusschen een weinig op de deur, eerwaardige vader! luister, en pas wèl op, terwijl gij draait; want onze waardin heeft het drok: laat u niets ontgaan. Wij willen in dien tusschentijd uw boeltje eens nazien; ik heb reeds menig eene onoogelijke monniksplunje aardig gestoffeerd gevonden; doch, alle respect voor de uwe!’ - ‘Eigen geld,’ hernam de Kardinaal, ‘heb ik niet veel, op zijn meest een twintig paoli, en die moogt gij mij afnemen of laten behouden, dat scheelt mij niet. Eene andere som van zestig kroonen ontving ik van een aanzien- | |
| |
lijk Heer in Ravenna, om daarvoor te Forli zielmissen voor zijn' overleden broeder te doen lezen; maar dit is toevertrouwd goed.’ - ‘Dank zij den man, die het u toevertrouwde, vriend! Het maakt, wel is waar, voor ieder slechts drie kroonen; evenwel, voor den dag er mede!’ - ‘En vreest gij dan niet ook voor de tijdelijke gevolgen van zulk eene gewelddadigheid?’ vroeg de Kardinaal, toen de spreker zijne sabel trok: ‘Meent gij, dat hij, voor wiens naam gij allen siddert, - hij, die in Ravenna gebiedt, slapen zal, terwijl gij in de nabijheid zijner heerschappij zulk een bedrijf oefent?’ - ‘Wie gebiedt dan in Ravenna?’ hernam pezzali, met eenen lach, waarin verachting en de bitterste wrok om den voorrang streden: ‘Dat ware toch kluchtig! Wie zou een enkel woord van deze gewelddadigheid te Ravenna kunnen verluiden, ten zij door onze grootmoedigheid? Zoo wij iets te vreezen hadden, wie zou ons beletten, een' ouden
gek, als gij zijt, aan stukken te houwen? Hoor, heer priester! ik wil u iets in 't oor fluisteren - 't is een geheim - zeg het aan geen' sterveling weder - gij moogt immers geene biecht verklappen: hij, die in Ravenna gebiedt, weet in dit oogenblik alles van u, wat hij ooit van u vernemen kan; en gelijk uw lot in onze handen is, hetgeen toch wel zeker het geval schijnt, zoo is zijn ondergang even zeker!’
De naam sansovino, op dusdanig eene plaats uitgesproken, was een tooverwoord, waarmede men den Duivel zelv' konde dagvaarden. Dit wist de Legaat, en hij sprak dat woord: een geest gelijk de zijne liet zich, wanneer één stap hem gelukt was, zelss door het uiterste gevaar van het verder gaan niet asschrikken; maar - op dit antwoord was hij niet voorbereid. Had men hem herkend? - Hij blikte het vertrek rond. - ‘Nu, wat zoekt gij in uw' rokzak, knaap? Wat hebt gij daar verstoken?’ vroeg een pootige kerel, die, onder pezzali, bij het rot in eenig aanzien scheen te staan. - Het asgesproken teeken vertoonde zich nog niet. De Kardinaal haalde zijne beurs voor den dag. Wat hij antwoordde, was nu vrij onverschillig; maar hij had nog hoop, zoo hij den beslissenden slag nog eene poos vermogt op te houden. ‘En gij wilt u bij den Legaat beklagen?’ zeide pezzali; ‘wel te verstaan, wanneer wij u het leven sparen!’ - ‘Maar als ik nu,’ antwoordde sansovino, die op dit oogenblik
| |
| |
naauwelijks wist, wat hij zeide; ‘als ik nu eenen eed aflegde, dat ik mij niet zou beklagen?’ - ‘Wanneer gij dusdanig eenen eed aslegdet, zou u sansovino van denzelven ontslaan,’ hernam pezzali grimlagchende; ‘want hij is een priester, en drijft koopmanschap met valsche eeden! Maar, gij gewijde schelm! uwe domheid alleen is uw behoud, en maakt, dat ik liever met u babbel, dan u aan den wand laat spietsen. Gij zult leven, en verlof hebben, om morgen den Legaat op te zoeken; wel te verstaan, zoo gij dan gehoor bij hem kunt krijgen!’ - ‘Het is alzoo niet waar,’ sprak deze met eenige verwarring; ‘het is alzoo niet waar, hetgeen iedereen van hem getuigt, dat elk, die regtvaardigheid van sansovino eischt, dezelve immer bij hem vindt?’ - ‘Ja, wie bloed verlangt, kan het binnen zes uren zien vlieten!’ antwoordde pezzali: ‘Maar, staat er niet geschreven: Wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard omkomen? Voor zijnen dood - sansovino's dood - zult gijzelf ons de absolutie geven. De hand van éénen heeft te lang reeds zwaar gelegen op velen; nog dezen nacht is zijn uur gekomen.’ - De Legaat keek den roover vlak in het aangezigt; kwaadaardigheid, wraak, zegepraal spraken uit hetzelve; maar geen spoor vertoonde zich, dat men hem herkend had. ‘Sansovino's dood besloten!’ zeide hij; ‘'t is onmogelijk!’ - ‘Wij zeggen het u evenwel,’ hernam lagchende de onderbevelhebber: ‘Ga, verraad ons - uwe fortuin is gemaakt, zoo gij kans ziet, uwen meester te redden!’ - ‘En acht hij zich niet veilig?’ vroeg sansovino weder. - ‘o Ja!’ was het wederwoord, ‘dat denkt de trotschaard altijd, en bevindt toch in het eind, dat hij zich heeft
misrekend. In dit oogenblik smeedt hij aanslagen tegen het leven van hen, die nog vóór middernacht zijn eigen leven in hunne handen zullen hebben. Hij droomt van zegepraal; hij kittelt zich, dat de nakomelingschap zijnen naam prijzen, en hem als den hersteller van misbruiken, als den straffer van misdaden, naar welke geen zijner voorgangeren het waagde onderzoek te doen, dankbaar zegenen zal. En echter zweeft thans reeds de dood boven zijn hoofd - vervolgt hem in zijn paleis, in zijne tuinen, op zijne legerstede - vervolgt hem, en zal hem treffen!’
Deze bedreiging stelde den Kardinaal schier gerust, met
| |
| |
betrekking tot zijnen tegenwoordigen hagchelijken toestand; maar dezelve wenkte op een meer verwijderd gevaar, waarvan hij zich geen denkbeeld konde vormen. ‘De Legaat is dus thans te Ravenna?’ vroeg hij. - ‘Hij is te Ravenna,’ was het antwoord: ‘En anthio altieri is te Ravenna - en ippolito di marialva - en maffeo torelli, en zoo vele anderen, die hij beleedigd en verguisd heeft. En welhaast zullen nog meer anderen daar zijn, en zekere lieden ook, die zichzelve veiligheid verschaffen en hunne wraak koelen willen.’ - ‘En waarop kan dat uitloopen?’ hernam de vermeende priester: ‘Waarop gaat gij uit, dan op uwen eigen' ondergang? Hebben niet zoo velen reeds dusdanige onbedachte ontwerpen met den dood geboet? De lijfwacht, bij voorbeeld, die buiten aan de poort van sansovino's paleis staat’.... ‘Zij is getrouw,’ viel pezzali hem in het woord: ‘Maar, wat zal zij hem baten tegen verraders, van welke hij daar binnen omgeven is? Verraders, die den moed niet hebben, om zelve hem het licht uit te blazen, maar die hem verkocht hebben. Hoe! waarom is het onmogelijk? waarom kan het niet zijn? Uwe eigene oogen zullen getuigen zijn. In spijt van den eed van uwen stand, zult gij eenmaal bij eene dappere daad tegenwoordig zijn. Gij zult ons behulpzaam zijn, om Ravenna van een' dwingeland te verlossen. Gij zult aanschouwen, met welk gelaat hij, wiens koud bevel zoo velen ten dood heeft gewijd, nu zelf, als het er op aankomt, den dood onder de oogen zal zien. - Hier den beker! Elk van u vulle den zijnen!’ dus voer hij voort, en stak, bij het uitspreken dezer woorden, zijnen dolk diep in de tafel, die voor hem stond: ‘Eene daad als de onze verdient een' waardigen geschiedschrijver; en
daartoe heeft ons de fortuin heden avond den regten man gezonden. Nu, neem den beker - zoo gij nog een oogenblik toest, splijt ik u de hersenpan! Gij zult met ons gaan - in ons gezelschap - juist op dit avontuur. Gij zult het licht dragen, dat ons den weg naar sansovino zal wijzen; de fakkel, die zijn paleis zal in brand steken, wanneer ons werk verrigt is. Welaan dan, drinken wij - wij allen, zeg ik - op het welgelukken onzer roemruchtige onderneming! op den slag, die Ravenna van zijne zwaarste plaag, van zijnen vloek bevrijdt! En moge elke toekomstige tiran in Italië het loon vinden, dat dezen nacht den Legaat sansovino verbeidt!’
| |
| |
Alle zwaarden vlogen uit de scheede, alle bekers werden gevuld en hoog opgeheven, om den aanvoerder bescheid te doen. Den Kardinaal, hoe geresolveerd hij ook ware, begon het bij dezen toast voor de oogen te schemeren; doch hij herstelde zich, en hernam zijne volle tegenwoordigheid van geest, toen hij, een' vlugtigen blik naar buiten slaande, ontwaarde, dat zijne maatregelen thans gereed waren. ‘Ik drink,’ sprak hij nu met eene vaste stem, den beker ter hand nemende; ‘ik drink, daar het zoo zijn moet, op den slag, die Ravenna van zijne zwaarste plaag, van zijnen ergsten vloek verlossen zal! En moge elken toekomstigen Legaat geen ander noodlot wachten, dan in dezen stond den Kardinaal sansovino door den Hemel beschoren is!’
Ter naanwernood had hij dezen dubbelzinnigen toast uitgesproken, of een zacht kloppen aan de deur der hut verkondigde een nieuw bezoek, - alsof zijne bezwering die verschijning in dit oogenblik had opgeroepen. ‘Hij is 't, op wien wij wachten!’ riep pezzali juichend uit. De waard met zijn barsch gezigt opende de deur, en: ‘Welkom, Signor!’ schreeuwden allen te gelijk, één uitgezonderd. Een rijkgekleed man, trotsch binnentredende, wierp zijnen mantel af, en, in het eigenste oogenblik, dat de Ridder den Kardinaal van Ravenna aan den haard der roovers zitten en het werk van keukenjongen verrigten zag, herkende deze zijnen tegen hem zaamgezworenen Opperkamerheer, den Graaf perugino!
Eene enkele minuut moest, in deze gesteldheid van zaken, over zegepraal of dood tusschen beide partijen beslissen. 's Kardinaals tegenwoordigheid van geest redde hem. Perugino, zich ontdekt en verraden wanende, stond daar, aan alle leden als verlamd, gelijk een standbeeld. De valkenblik des Legaats, terwijl hij den nog ongerepten beker aan de lippen hield, viel weder op het blaauwe schijnsel, dat van den rand des kreupelhouts hem tegenflikkerde, en hem verzekerde, dat hij gedekt was. Met een' snellen greep trok hij uit zijne borst een pakje, en wierp dit in het groote vuur, waarbij hij gezeten was. Een slag, gelijk aan den donder des geschuts, volgde, en de opslaande vlam verlichtte alles met een' hellen middagglans. Op ééns vernam men den haastigen tred van krijgsvolk - nog ééne schrede, en deur en venster waren verbrijzeld. Twee schoten, in verwarring door de bende afgevuurd, - zij wisten naauw, waarop - werden door een salvo van de voorste linie eener kompagnie scherpschutters be- | |
| |
antwoord. Elke opening was bezet met geweren, elk op den kop eens bandiets gerigt. De strijd was geëindigd, bevorens hij nog regt konde aanvangen; de overwonnenen waren ontwapend, en de stervenden afgemaakt.
Twee schoten slechts vielen, gelijk gezegd is, van den kant der roovers - zoo plotseling geschiedde de aanval - het eene miste het doel, en velde den ellendeling, die als waard fungeerde, ter aarde; het andere, door pezzali op den Kardinaal gerigt, had dezen stellig het leven gekost, zoo hij niet, in het beslissend oogenblik, met vaste hand, de pistool en den arm, die dezelve bestuurde, op zijde had geslagen. Nog altijd met den beker in de hand, dien hij op zijn eigen verderf stond te ledigen, nam hij den rooden hoed, het teeken zijner waardigheid, eenen dienaar af, en zette dien op; en, nog in het gewaad eens gewonen priesters, te midden van roovers en zaamgezworenen, stond hij daar, de gevreesde Legaat van Ravenna!
Een edel zelfgevoel fonkelde den Kardinaal ten oogen uit, gepaard met eene uitdrukking van diepe verontwaardiging, toen hij een' blik op den sidderenden en als versteenden perugino wierp. ‘Grijp den verrader!’ riep hij den Officier toe, die de in hinderlaag geplaatste troepen had aangevoerd; ‘bewaak hem, bind hem, snoer hem als een ransel, zamen; maar zorg, dat hij niet ontsnappe! Altieri, torelli, marialva zijn in Ravenna! Doorzoekt zijne kleederen! Zoo, daar zijn de papieren! Gozze, vanelle, peralto, domenichino - goed zoo! - maar de tijd gedoogt geen verder onderzoek.’ Hij wendde zich tot de roovers, en zeide, op den beker wijzende: ‘Wij dronken elkander toe, niet waar? - wij dronken op de bevrijding van Ravenna van deszelfs vloek, - op het welgelukken des beraamden ontwerps, - op de beslissing des noodlots van Kardinaal sansovino! - Uw wensch worde vervuld!’ voer de Legaat op een' ontzettenden toon voort: ‘Calcagno!’ - de scherpregter trad nader - ‘calcagno! hang deze spitsboeven aan de boomen op, die u verborgen hielden - binnen één uur moet er geen spoor van dit vervloekte roofnest meer te vinden zijn! Brengt mijn paard voor - neemt dezen beker mede - hij worde op het geluk mijner opvolgers geledigd, en zal in de Archiven van ons bestuur worden bewaard. - Graas perugino! den vorigen nacht waart gij mijn Kamerheer; de- | |
| |
zen nacht, en nog een weinig langer, zal Signor calcagno de uwe zijn. - Bonfoi!’ riep de Kardinaal, vertrouwelijk, een' Fransch Officier zijner lijfwacht toe, ‘altijd ferm het gevaar onder de oogen gezien, waar het om veiligheid te doen is! Mijn dol waagstuk heeft mij het leven gered. Middernacht is de tot volbrenging des
snooden aanslags bepaalde stond: jammer ware het, éénen enkelen, die daaraan deel nam, in zijne verwachting te leur te stellen! Wij kunnen nog juist tijdig te Ravenna zijn,’ riep de Legaat, zich op zijn paard werpende, en eene afdeeling wenkende hem te volgen; ‘nog juist tijdig, om er getuigen van te zijn!’
Het was ruim tien ure - het weder was donker, koud en stormachtig, toen de afdeeling ruiters het hol der verschrikking achter den rug had. Toen zij het heuvelig pad opreden, dat van hetzelve naar den rijweg liep, reed de Kardinaal aan de spits zijner dappere schaar, en niet één van dezelve overtrof hem in lengte, niet één van dezelve bestuurde zijn ros met meer kracht en zwier. Maar, toen zij de hoogte hadden bereikt, was het niet meer duister; want de achtergeblevene calcagno was intusschen niet werkeloos geweest. Een wild, rood licht weêrkaatste op hunne wapenrusting van uit de brandende hut; en eenigen van hen, die omkeken, huiverden bij den aanblik van een ander tooneel, dat bij het blaken der vlammen hun ontzettend tegengrijnsde.
De morgenzon ging op over de koolzwarte, verwrongene gelaatstrekken van pezzali en zijne rotgezellen, en op de plek, waar het roofnest had gestaan, was niets meer te zien, dan een hoop asch. De lijken der roovers bleven zonder wacht hangen; want de laatste wijkplaats der misdaad was vernietigd, en geen harer medegenooten meer overig, om dezelve te stelen. Eeuwen zijn voorbijgegaan, en hunne wandaden, maar geenszins hun uiteinde, zijn vergeten. Een stuk lands, dat, in het middelpunt van digte wildernissen, als uitgehakt schijnt, en rondom hetwelk hooge olmen als 't ware een gewelf vormen, is de plek, waar ééns hun geliefd verblijf stond, en bij de landlieden in de omstreken nog altijd bekend onder den naam van - de Rattenval. |
|