Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMijn bloedverwant.
| |
[pagina 386]
| |
Ook Haarlems rappe en wakkre jeugd
Heeft stout naar 't zwaard gegrepen,
Bemannende, met edel vuur,
Een tal van oorlogschepen.
Mijn dappere, eedle Bloedverwant,
Door heldenmoed gedreven,
Heeft zich, tot heil van 't vaderland,
Bij Tromp aan boord begeven.
En naauw is Neêrlands schoone vloot
In 't ruime sop gekomen,
Of heeft terstond den stouten gang
Op 's vijands magt genomen.
De Ruiter doet het hoogst beleid
En al zijn gaven blijken;
Hij dwingt den trotschen Brit en Frank
In 't eind tot schandlijk wijken.
Tromp hield 't op Frankrijks Admiraal,
Die, even onbezweken,
In zulk een hagchlijk oogenblik
Zijn' man niet is ontweken.
Weldra begon de felste strijd,
Bij 't dondren der kartouwen,
Die ooit de Noorder Oceaan
Mogt op zijn erf aanschouwen.
Alwat en moed en kunst vermag,
Om in den strijd te slagen,
Wordt, onverpoosd en beiderzijds,
Manhaftig bijgedragen.
En daar de vlag van d' Admiraal
Den mast van Tromp schier raakte,
En voor zijn oog, tot zijne spijt,
Maar al te glansrijk naakte,
Sprak Tromp: ‘Hij, die de stoutheid heeft,
Haar van de steng te halen,
Zal met den rang van Kapitein
Bij Neêrlands dappren pralen.’
| |
[pagina 387]
| |
Mijn Bloedverwant stond aan zijn zij':
Op 't woord, door Tromp gegeven,
Waagt hij, voor 't lieve vaderland,
En bloed en lijf en leven;
Ontkleedt zich half, en springt in zee,
En duikt behendig onder;
Maar ieder riep: ‘De sprong is fout;
Onz' heer is naar den d....r!’
Maar, onversaagd en onverzeerd
Naar 's vijands schip gezwommen,
Heeft hij, door niemand opgemerkt,
Diens boord met moed beklommen;
En, stijgende in den grooten mast,
Grijpt hij de vlag in handen,
En rooft den trotschen Admiraal
Een van zijn duurste panden.
Daar laat zich van het Fransche schip
De kreet der woede hooren,
Die zelfs aan Hollands Admiraal
Ontzettend rolt in de ooren.
Wel vijftig Franschen leggen aan,
Om hem, met hun geweren,
Die stoute, nooit gehoorde daad
Voor altijd te verleeren!
Maar, toen het schip een weinig dook,
Is hij, door nood gedrongen,
Van 't toppunt van den grooten mast
Vol moeds in zee gesprongen.
Na lange en bange worsteling,
Mogt hij, schier afgestreden,
De Fransche vlag om 't lijf gesjord,
's Lands bodem weêr betreden.
Tromp sprak: ‘Zijt welkom, Kapitein!
Door zulk een daad der daden
Hebt ge u, ook bij het nageslacht,
Met glorie overladen.’ -
| |
[pagina 388]
| |
‘Daar is hij bij mijn ziel weêrom!’
Riep 't volk: ‘wie kon 't gelooven?
Wees welkom, welkom, dappre maat!
Vivat! Oranje boven!
Hoe drommels raar kan 't met den mensch
Hier op de wereld loopen!
Nu zijt gij onze Kapitein;
Straks waart gij haast verzopen!
Gaan wij met u eens aan den dans,
Dan zullen wij de Franschen
Hun rigadon en pas de deux
Verduiveld leeren dansen!’ -
Maar ach! de held, hoe hoog vereerd,
Hoe luisterrijk verheven,
Moest in den arm der zegepraal
Voor altijd hen begeven.
Die sprong kwam hem wel duur te staan;
Hij voelt zijn einde nadren,
En spreekt: ‘Ik sterf op 't bed van eer,
Naar 't voorbeeld van mijn vadren.
Vaarwel, mijn dappere Admiraal!
Ik wilde, naar vermogen,
Den luister van mijn vaderland,
Als dure pligt, verhoogen.
Mijn taak is heerlijk hier volbragt,
Door 't offer van mijn leven;
'k Ben vaardig, het, met diep ontzag,
Aan God terug te geven.’
Nu vraagt hij om de Fransche vlag,
En vlijt er 't hoofd op neder:
Zóó keerde zijn manhafte ziel
Tot haren Oorsprong weder! -
Ach! mogt het mij, o Bloedverwant!
Mij, hoogbejaard, gelukken,
Uw' naam, uw' roem, uw grootsche daad
Vergetelheid te ontrukken!
| |
[pagina 389]
| |
Dan daalt in mij weldra, getroost,
Daar elk van u blijft spreken,
Een oud geslacht ten grave neêr,
't Geslacht der ............
K.
|
|