moeite waardig hadden gekeurd, mij eenen beganen misslag, op eene allezins vereerende wijze, onder het oog te brengen, die ik dan nu ook wel, ingevolge mijne gedane en gedrukte belofte, als ware het in eene zaak van de hoogste aangelegenheid, openlijk dien te erkennen, te herroepen en te verbeteren, gelijk ik thans doende ben mits dezen!
De eerste brief, dan, van den Heer h.a. callenfels, Med. Doct. te Oostburg, was hoofdzakelijk van den volgenden inhoud: ‘Het door u in de Letteroefeningen geplaatste stukje, Napoleon te Leyden, is door mij en vele anderen met genoegen gelezen. Uw Eerw. wilde ons nog eens in het voorledene verplaatsen, en is hierin wèl geslaagd. Eene kleine bijzonderheid scheen mij echter verkeerd opgegeven, namelijk: men herinnere zich de hansworste kakelbonte tabbaarden of toga's van dien tijd. Ik studeerde toen te Utrecht, en ben eerst bij de organisatie der Akademie op zijn Fransch, en de suppressie der Utrechtsche, naar Leyden vertrokken; doch meen wel te weten, dat eerst bij die organisatie de Fransche toga's zijn ingevoerd, en dat Prof. oosterdijk, bij het doen zijner herinneringsles op Prof. paradijs, (behalve bij de installatie in de Pieters-kerk) daarmede voor het eerst was opgeschikt. - Voor het doel, om ons, en misschien nog velen na ons, in het toenmalig tijdvak te verplaatsen, kan deze aanmerking niet geheel ongepast wezen,’ enz.
De tweede, van mijnen onden en gemeenzamen vriend, den Hoogleeraar Mr. jan ten brink te Groningen, was, wat deze zaak betreft, van den volgenden inhoud: ‘Ik zeg u hartelijk dank voor dit uw berigt, en zulks te meer, dewijl ik bespeur, dat er nog vrij wat bewonderaars van dien Overweldiger, ook hier, bestaan. Uw verslag kan dus voortreffelijk medewerken, om dien brutalen.......... wat meer van nabij te doen kennen. [Nu, dit was ook wel zoo wat van ter zijde mijn oogmerk.] Het gedrag des ... H. Verbonds maakt hem, in zekeren zin, wel tot een eerlijk man; maar doet hem bij mij niet [noch bij mij] in achting stijgen, of liever eenigzins uit de verachting opklimmen, waarmede mijne geheele ziel [de mijne ook] sedert 1804 tegen hem vervuld is geweest. Intusschen neem ik hierbij de vrijheid, u een anachronismus [tijdvergissing] in uw berigt onder het oog te brengen. Gij spreekt, namelijk, van de kakelboute toga's der H.H. Prosessoren, alsof zij die reeds