lijk zijn zou, en ademen eene geweldige verbittering tegen galenus en avicenna.
Het gestadig lezen van diogenes laërtius en andere Schrijvers van het leven en de bedrijven der oude Wijsgeeren schijnt veel te hebben toegebragt, om het hoofd van van hohenheim (dien ik voorts met zijnen meer bekenden naam van paracelsus benoemen zal) verder, dan eigenwaan dit reeds gedaan had, op hol te helpen. De voorbeelden van hermes, solon, pythagoras en anderen ontvlamden zijne, reeds min of meer spoorbijstere, verbeelding: hij stelde zich voor, als zij, de verlichter en weldoener van zijne eeuw te kunnen worden, en ging op reize naar verre landen, ten einde, op hun spoor, daartoe de noodige kundigheden op te doen. Toen hij echter vervolgens bemerkte, dat men van zijne staatslessen nergens gediend wilde zijn, en geen volk in Europa hem (iets, hetgeen hij zich als onmisbaar had voorgesteld) voor Wetgever en Opperhoofd verkoor, deed de spijt wegens zulk eene teleurstelling hem de toevlugt nemen tot de Alchimie, waar hij zich, uit al zijn vermogen, op toelegde. Zijne sornuizen evenwel leverden hem evenmin goud, als zijn reizen hem eene kroon had mogen doen verkrijgen: dit eindelijk bemerkende, besloot hij, om de menschen, welke te mogen besturen of te verrijken hem niet gelukt was, voor 't minst bij hunne ligchaamskwalen te hulp te komen; en men zag hem de wereld doortrekken, overal, tot eenen zeer gematigden prijs, uitventende zijn laudanum en zijn azoth, die alle mogelijke kwalen konden genezen, alsmede zijn elixir, hetwelk een leven van driehonderd jaren verzekeren moest. Eene groote menigte liet zich door hem de kap vullen; doch hij zelf werd er niet veel rijker bij, en hij stierf, 48 jaren bereikt hebbende, te weten in het jaar 1541.
Even als sokrates, had paracelsus eenen bijzonderen Gelei- of Beschermgeest, of weldadigen Daemon. Zonder zoodanigen geleider kon niemand, meende hij, wijsgeer worden; ook geloofde hij, dat alle verstan-