onderstelt. Deze wezenlijke en oorspronkelijke stelling en opheffing der genoemde tegenstelling kan zij echter niet in zichzelve vinden, maar zij moet dezelve slechts als wezenlijk denken. Want in het eerste geval moest zij uit het bestaan treden, en toch is zij wezenlijk slechts in het bestaan. Eene Rede, welke die tegenstelling niet in haar wezenlijk bestaan tot voorwaarde had, zou geene menschelijke Rede zijn, die volstrekt in het element van zelfbewustheid ligt. Maar van eene andere Rede kan de menschelijke wetenschap niet uitgaan. Die verheffing boven het bestaan is daarom geene reéle der menschelijke Rede zelve, maar slechts een noodzakelijk aanhechten van het denken en het bestaan in 't algemeen aan een zijn, hetwelk reëel verheven is boven het bestaan.’ En op dezen grondslag dan gaat de Schrijver voort met op zijne manier te bewijzen, dat God (of het Absolute) eigenlijk geen bestaan (Dasoyn) heeft, volstrekt geene bepalingen, geene eigenschappen, noch natuurlijke noch
geestelijke, heeft, en dat Hij, in vergelijking met hetgeen bestaat, een wezenlijk Niets is, dat noch Rede noch Natuur is of heeft. De grondlegging der wereld in het Goddelijke mag men de wereldschepping noemen; maar de wereld is volstrekt eeuwig, even als het Goddelijke; er is geen begin, geen oorsprong der wereld denkbaar. Ja, ook Almagt, Wijsheid, Goedheid, Alomtegenwoordigheid, Heiligheid en Regtvaardigheid, naar de gewone beteekenis, kan de wetenschap aan het Goddelijke niet toekennen, omdat zij het Goddelijke volstrekt niet als bestaan mag bepalen!
Ziedaar hedendaagsche Duitsche Filozofie!
De Duitschers verwonderen zich dikwijls, dat wij slechts weinig Wijsgeeren hebben. Zulke Wijsgeeren, als wij hier beschouwd hebben, bezitten wij, God dank! zoo ver ik weet, niet een' enkelen. Maar één hulshoff, één frans hemsterhuis weegt ook honderden zulke hedendaagsche duisterlingen op! Het is, althans wat den stijl betreft, in Duitschland reeds zoo ver gekomen, dat de geleerde Schrijvers der Göttinger Anzeigen van deze barbaarsche voordragt (waarvan wij boven een enkel staaltje hebben gegeven) zeggen, dat zij zich onderscheidt door klaarheid en kalmte! Wat echter de zaken betreft, wenschen die Schrijvers, niet zonder groote reden, naar eenen nieuweren sokrates, die de Wijsbegeerte weder uit den Hemel (of liever uit de wolken) op Aarde doe nederdalen. Ook hij zou gewis eene schaar