Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHerinneringen uit den Franschen krijgstogt naar Egypte. 8In Egypte had bonaparte, ten einde bij de soldaten, die met allerlei soort van jammer hadden te worstelen, den moed niet geheel uit te blusschen, den beroemden desgenettes overreed, om, ten minste voor eenigen tijd, den naam der wreedaardige ziekte te verhelen, die het geheele leger bedreigde. ‘Het is,’ zeide de Opperbevelhebber, slechts eene ligte en weinig gevaarlijke koorts;’ en, veinzende zelf door eene pestbuil aangetast te zijn, wist hij den fieren soldaat derwijze te bemoedigen, dat deze, om zoo te spreken, er roem op droeg, dezelsde kwalen met zijn' Generaal te gevoelen; maar bij den terugtogt uit Syrië, na de zeven vruchtelooze aanvallen op St. Jean d'Acre, deed hij, zelf verschrikt over zulk een ontzettend verlies van manschap, eene poging, om hetzelve te doen voorkomen, als het onvermijdelijk gevolg der afgrijselijke ziekte, onder dusdanige omstandigheden, in die heete luchtstreken. Daarop deed bonaparte de Commissie der Geleerden bijeenkomen, begaf zich derwaarts in zijn' grijzen overrok, en verzocht, op dien zachten en bescheiden' toon, dien hij zoo gelukkig wist te vereenigen met de stellige uitdrukking van een' onverzettelijken wil, ‘dat het Instituut van Egypte uit deszelfs midden eene Commissie zou benoemen, ten einde onderzoek te doen, en alle de stukken te verzamelen, die geschikt waren, om de ziekte te leeren kennen, welke in het leger, dat naar Syrië afgezonden was, zoo vele verwoestingen had aangeregt.’ Deze raad werd goedgekeurd, en de Voorzitter, bertholet, benoemde tot leden dier Commissie desgenettes, geopfroy de st. hilaire en larrey. Maar de eerste, voorziende, dat hij, uit hoofde van zijne vorige toegevendheid ten opzigte van de eischen des Opperbevelhebbers, thans in wederspraak zoude komen met zichzelven, weigerde ronduit, deel te nemen in het zamenstellen | |
[pagina 228]
| |
van een rapport, waarin men die ligte en weinig gevaarlijke koorts, vóór den togt naar Syrië, bij haren waren naam moest noemen. Zijne onverwachte, doch zonder bijgebragte gronden gedane weigering verbitterde geenszins, gelijk men verwachtte, den Opperbevelhebber. Tot vier- of vijfmaal achtervolgens herinnerde de Akademist bonaparte, op een' gematigden, bescheiden' en beleefden toon; wat elk lid van het Instituut aan zichzelven, aan zijne medebroeders en aan Europa, dat ongetwijfeld de oogen op hen gevestigd hield, verschuldigd was; maar, na deze schijnbare gematigdheid, riep hij eensklaps uit: ‘Gij zijt toch allen met één sop overgoten, Dokters, Chirurgijns en Apothekers. Gij zoudt een geheel leger, eene gansche natie laten omkomen, liever dan toe te stemmen in het opgeven van één der beginselen der schole!’ Deze hevige uitval, met eene forsche stem uitgesproken, bragt alle de Geneesheeren tot zwijgen. Één hunner alleen, te fier of te onafhankelijk om die beleediging te kunnen verkroppen, schreef den Opperbevelhebber in dezervoege: ‘Gij zijt een veroveraar, of, met andere woorden, iemand, die alles aan zijne eigene belangen opoffert, welke hij berstempelt met den naam van roem. Blijf een veroveraar; stel aan uwe verwoestingen paal noch perk; maar eerbiedig deze mannen, die, geene andere eerzucht kennende dan het welzijn der menschheid, hun leven toewijden aan het herstellen van het kwaad, 't welk gij en lieden van uwen stempel sticht.
Pugnet! - Die naam, aan bonaparte geheel onbekend, doet hem vermoeden, dat de brief of apocryf, of het werk van een' zinnelooze is. Hij wil zich echter daarvan verzekeren, en vraagt aan desgenettes, of hij den vermetelen schrijver kent. Thans herneemt de brave Geneesheer dat karakter, hetwelk een oogenblik van zwakheid of van staatkunde met een' ligten sluijer bedekt had. Drie maanden te voren, toen hij de achterhoede des legers doorliep met den Opperbevelhebber, had deze zijne bijzondere aandacht laten vallen op een' jeugdigen Geneesheer, die, altijd de laatste op het slagveld, zichzelven scheen verloochend te hebben, om het lot der soldaten, en vooral der door de pest bezochten, te verzachten. ‘Ten gelegenen tijde zult gij mij dien jongeling noemen, die zich zoo geheel toewijdt aan de vervulling der pligten, die zijn post van hem vordert,’ had | |
[pagina 229]
| |
hij toen gezegd. Die man was pugnet!.... en desgenettes nam gretig deze zeldzame gelegenheid te baat, om bonaparte aan hem te herinneren. ‘De schrijver van den brief bestaat,’ dus sprak hij; ‘het is de jeugorge Geneesheer, wiens heldhaftige ijver door u vóór drie maanden opgemerkt werd.’ Bonaparte gaf terstond aan desgenettes bevel, om bij hem het middagmaal te komen gebruiken binnen twee uren, vergezeld van den Geneesheer pugnet. Zij gehoorzaamden aan deze uitnoodiging, in den vorm van eene krijgsorder gedaan. Toen zij zich vertoonden, naderde bonaparte den jeugdigen Eskulaap, en zeide hem, terwijl hij hem, met die gemeenzaamheid, welke hem bij een vertrouwelijk onderhoud zoo zeer eigen was, in het oor kneep: ‘Mijnheer pugnet, gij komt uit het Zuiden; gij hebt een' boozen kop, maar een voortreffelijk hart. Eens zult gij, ondanks uwe fierheid, mij om eene gunst komen smeeken, en ik zal mij gelukkig achten, u dezelve te verleenen.’ Pugnet, niet eerzuchtig, zich geheel aan zijn vak hebbende toegewijd, had weinig ontzag voor den man, die met reuzenstappen den weg naar het gezag betrad. Maar toen hij, in Januarij 1802, zich te Lyon, zijne geboortestad, bevond, te gelijker tijd met bonaparte, alstoen Eerste Consul, verlangde hij bij hem toegelaten te worden. Maar, zal hij, te midden van gewigtige werkzaamheden, zich de belofte van den Opperbevelhebber des Legers van Egypte herinneren? En hoe zou hij hem dezelve durven te binnen brengen? Door geoffroy de st. hilaire aangemoedigd, vertoonde pugnet zich aan den Eersten Consul, en herinnerde hem de gedane belofte. ‘Ik kom,’ zeide hij, ‘om eene gunst smeeken.’ - ‘Ik sta u dezelve toe, welke zij ook zijn moge.’ - ‘Ik verlang, als Eerste Geneesheer, naar een der Antilles gezonden te worden, alwaar men den Gezondheidsdienst zal regelen.’ - ‘Waarom doet gij mij niet een verzoek, meer overeenkomende met uwe belangen?’ hernam bonaparte op een' levendigen toon. - ‘Ik begeer, Eerste Consul, noch wensch iets meerder, dan het regt en net vermogen, om mij op nieuw aan mijnen dienst geheel toe te wijden. Het is de gele koorts, die mij naar Martiuique drijft. Geplaatst te worden om dezelve te bestuderen, gelijk ik de pest bestudeerd heb, komt mij de wenschelijkste post voor, dien een Geneesheer kan verlangen.’ Bona- | |
[pagina 230]
| |
parte, door eene zoo heldhaftige zelfopoffering bewogen, trachtte vergeefs den onverschrokken Geneesheer van zijn besluit terug te brengen. Pugnet blijft volharden, en begeert niets anders; hij vertrekt, en waagt op nieuw zijn leven, onvermoeid werkzaam tot verzachting van het lot zijner medemenschen. Men weet niet, wat er van hem geworden is.Ga naar voetnoot(*) |
|