| |
| |
| |
Mengelwerk.
Over de orde; voor huisvrouwen en huismoeders.
eene voorlezing.
Door H. van Loghem.
De Natuur, hetzij wij het verbazend groote of kleine gadeslaan, onze oogen op het mateloos ruim, waarin ontelbare bollen zweven, of, door het kunstglas geholpen, op het naauwelijks zigtbare vestigen, vertoont ons alom zamenhang, regel en orde. Die orde is de band, welke alles vereenigd houdt, aan de behoeften van elk wezen of voortbrengsel derzelver krachten dienstbaar maakt, zorgt, dat deze nimmer aan het nuttelooze en overtollige worden verspild; terwijl zij alles, wat bestaat, aan deszelfs bestemming doet beantwoorden. Die orde verzekert het geluk der staten en de welvaart der huisgezinnen, immers voor zoo verre deze door de rampen, van het ondermaansche onafscheidelijk, niet getroffen worden; zij is de éénige waarborg voor die duurzaamheid, welke men op aarde kan verwachten; zij behoudt, wat, zonder haar, verloren zoude gaan. Het gebrek aan orde veroorzaakte den val van zoo vele rijken en gemeenebesten, deed de heerlijkste ontwerpen mislukken, en maakte den voortreffelijksten aanleg onvruchtbaar in het voortbrengen van het goede, schoone en edele. Dat gebrek moesten zoo vele millioenen, door schattingen en knevelarijen uitgemergelde, ingezetenen beweenen; en hoe menige moeder riep niet, wanhopend, op het wrak der gestrande huwelijksboot uit: ‘Ach, had ik orde gekend!’ Bij de eerste oefeningen der jeugd is dezelve niet minder noodig, dan op de steile baan van kunsten en wetenschap- | |
| |
pen. Zonder haar verspreiden zich de stralen van het licht nutteloos, daar geen brandpunt dezen vereenigt; verspilt men de schitterendste vermogens van den geest; liggen de verzamelde kundigheden als in eenen bajert, waaruit slechts dwaallichtjes flikkeren; wordt, eindelijk, niets dan het wanstaltige voortgebragt, dat ons belagchelijk maakt.
Het is de overtuiging van de hooge waarde dier orde, welke mij heeft doen besluiten, dit uur aan eene opzettelijke beschouwing van hare voortreffelijkheid te wijden; terwijl ik, van het onafzienlijk geheel niet meer dan een plekje kunnende behandelen, mij tot den zoo belangrijken kring, in welken de huismoeder voorzit, in eene gemeenzame voordragt, bepalen zal.
Ja, mijne geëerde Hoorderessen! het tooneel van uwe zorgen, van uwen onvermoeiden ijver wordt door orde een Eden. Zij onderhoudt, wat gij schiept; voedt, maar overlaadt nimmer; vermeerdert de genoegens, zonder derzelver bronnen uit te putten; stuurt zonder dwang; verbindt den man aan zijne woning; bezielt reeds vroeg uwe zonen met haren geest, en leert uwer beminnelijke dochters den weg, dien gij haar baandet, tot eer uwer kunne, betreden. - Zonder haar!... Neen, ik waag het niet, voor eene vergadering van nijvere en zorgende vrouwen en moeders het tooneel te schetsen, waarop, ongestraft, de snoeplust zijne rol speelt; het spreekwoord: ‘van eens anders leder is het goed riemen snijden,’ onophoudelijk wordt bewaarheid; men de gewigtigste belangen verwaarloost; de verspilling, zonder verhooging van het genot, gestadig toeneemt; de hand, die regelen, bewaren, onderhouden, sparen en herstellen moet, zich vertoont, als ware zij verlamd; de scheur ons aangaapt; de roest invreet; koper en tin hunnen glans verloren hebben; een gedeelte van den dag verslapen, de nacht der vermaken gewijd, de verwarring steeds grooter wordt; men de toekomst geheel uit het oog verliest, om, eindelijk, op de klip der zorgeloosheid te stooten, en der behoefte in de nijpende armen te zin- | |
| |
ken; - neen, ik schets het niet voor Nederlandsche maagden en vrouwen. Liever wil ik haar op de heerlijke vruchten dier orde wijzen, en haar in eenen tuin rondleiden, wiens heerlijke bloesems en verrukkelijk ooft wij aan haar verschuldigd zijn.
I. De orde beveelt zich aan: Omdat zij het geheel omvat. Edele huisvrouw! wanneer men u ook bezoeken moge, alom bemerkt men uwen geest. Op het blozend gelaat uwer kinderen lezen wij, dat orde de matigheid leert en de gezondheid bevordert; in elk vertrek vinden wij alles op zijne plaats, van niets te veel en, voor zoo ver uwe omstandigheden dit gedoogen, van het vereischte genoegzaam; de pracht verblindt niet, maar alles lacht ons aan, wat voor ontleenden luister vatbaar is. Zij straalt van het gewaad uwer lievelingen af: want het vertoont ons het nette van de ouderhoudende hand. Uwe tafel bewijst, dat de verspilling bij u niet woont, maar verlichte vrouwelijke zorg het gezonde kiest, het toereikende geeft, en het overtollige afsnijdt. Ondergeschiktheid is hier geen gewrocht van den dwang, maar van de zijden koord, welke allen leidt, zonder pijnlijk gevoel te veroorzaken. Gij beveelt op den minzamen toon, en ieder gehoorzaamt zonder dralen; gij ontzegt de overdaad, en elke hand is gereed tot besnoeijen en sparen; gij wijst het gebrekkige aan, en allen beijveren zich om het te verbeteren; gij, eindelijk, zijt de beminnelijke gebiedster, wier doorzigt men zegent, wier schepter men kust.
Omdat orde niets te gering acht. Gij kent het gewigtig onderscheid tusschen beuzelingen en kleinigheden; en, terwijl gij de eerste uwer aandacht onwaardig rekent, ziet gij de laatste nimmer voorbij. De ondervinding leerde u, van hoe veel belang deze in het huisbestuur zijn; hoe veel de vastheid van het geheel van de geringste der bouwstoffen afhangt; hoe zeer de eene wijze de voorkeur boven de andere verdient; tot welke sommen die kleinigheden, na het verloop van eenigen tijd, klimmen; wat men, eindelijk, door gezet overleg en eene verstan- | |
| |
dige keuze besparen kan. Gij weet het: morgen kan de turf ook dienen, welken gij heden aan den haard missen kunt; op den avond van heden volgen andere, wanneer de bespaarde olie de lamp zal vullen; kan het vet of de boter nog eene besnoeijing lijden, dat uitgewonnene helpt naderhand den pot smeren; het jakje of kleed, nog eens gelapt, blijft veelligt een paar maanden langer bruikbaar: en, zoo handelende, zoo zorgende, dankt u de gevoelige echtvriend, aan het einde van het jaar, met eenen hartelijken kus, voor het overschot, dat hij aan u verschuldigd is.
Omdat orde alles op den regten tijd doet. ‘Niet te vroeg of te laat,’ zie daar uw regel. Des morgens, bij het ontwaken, datgene het eerst gedaan, wat, vóór alles, uwe zorgen vereischt: die voor de pakjes uwer kinderen, het kleed van den echtgenoot, en het voedzaam ontbijt. De kleine zuigeling gaat voor, en besluit aan den avond het tooneel, eer gij uwe oogen luikt; maar ieder krijgt die beurt, welke orde hem toewijst. Dan, wee der spin, welke uit haren schuilhoek wordt verdreven; terwijl de stofwolk om u heen getuigt, dat gij uwer moederen aard hebt ingezogen. Nu vereischt de keuken uwe tegenwoordigheid; en daar streelt u de overtuiging, dat het eenvoudig geregt van uw toezigt het smakelijke voor uwe dierbaren zal ontleenen. Bij tusschenpoozen toovert gij met de naald; en het net gevlijde, dat u omringt, getuigt, wat ijver vermag. Bij het bezige der handen zijn uwe lippen onvermoeid in het leeren en vormen voor deugd en godsvrucht van uw kroost. Regt moederlijk genot aan de tafel; korte verpoozing na dezelve; den namiddag aan de zorg voor den avond, deze aan die voor den volgenden dag gewijd, en het hoofd niet nedergelegd, dan na alles geregeld te hebben. O, eerbiedwaardige huismoeder! konde ik u tot in de kleinigheden volgen, dan, voorzeker, zouden wij u ook in datgene bewonderen, wat thans buiten ons bereik ligt.
Omaat orde, binnen den kortstmogelijken tijd, het
| |
| |
noodige verrigt. Bij u vinden wij een oog, dat alles opmerkt; de hand, welke zich tot ieder voorwerp uitstrekt. Regel wijst de beurt aan; en zoo wordt er niets verzuimd, niets om dat verzuimde ter zijde geschoven. Waar alles zijne plaats heeft en gereed ligt, gaan de kostbare oogenblikken, door het zoeken, niet verloren; waar orde heerscht, heeft een welberekende overgang plaats, welke de krachten niet uitput, maar spaart. Het geregeld denken en werken geeft den geest en der handen eene hebbelijkheid, welke, als van zelve, tot het doel leidt. Drukte heerscht nimmer daar, waar alles geregeld wordt afgedaan; gemakkelijkheid vertoont zich alom; en zoo wint uwe zorg, bij het verrigten van het eene, de oogenblikken uit, die gij aan het andere wijden kunt. De raderen van het opgewonden uurwerk, waarvan gij de slinger zijt, loopen ongestoord rond; het een vat in het ander; ja, zoo vermogend werkt gij op ieder deel, dat men noch overijling noch vertraging bemerkt.
Omdat de bespaarde tijd zoo kostelijk is. Oogenblikken uit te winnen, om meerdere zorg voor man en kinderen te dragen; het getal der dienstboden te kunnen verminderen, alzoo toch veelal derzelver nuttigheid in eene omgekeerde rede tot dat aantal staat; zelve te verdienen, wat anders eene uitgave wordt; minder afhankelijk van anderen te zijn, en meer op eigene krachten te kunnen steunen; den tijd te besparen voor dat algemeen overzigt, waartoe de gelegenheid, bij den drang van opeengestapeld werk, maar zelden gevonden wordt; uurtjes te vinden, om die aan de vorming der jeugd te besteden; na volbragten pligt, ook aan eenige uitspanningen deel te kunnen nemen: wie zoude dit niet wenschen? Hiernaar tracht gij, edele huismoeder! en de Voorzienigheid, wier beeld gij zijt, vult uwen korf met vruchten, wier geur alles overtreft.
Omdat orde nimmer de toekomst uit het oog verliest. Beklagenswaardig is het huisgezin, alwaar men voor deze niet zorgt. De dag van heden neemt dikwerf alles weg, wat ook voor morgen moest dienen; de voorraad wordt
| |
| |
verteerd of verwaarloosd, en welhaast laten zich het geheel gemis of het ontoereikende pijnlijk gevoelen. Wanorde is als de kanker, welke gestadig voortgaat en welhaast niets meer overlaat; en eindelijk beweent de achtelooze hare dwaasheid op de puinhoopen van eigen geluk en dat van man en kinderen. Maar u, zorgende huisvrouw! zweeft die toekomst altijd voor de oogen: van niets neemt gij te veel, maar het noodige; karigheid besnoeit het genot niet, maar de milde en tevens zuinige hand meet voor uwe lievelingen; niets wordt aan het geval overgelaten, maar, zoo veel mogelijk, vooruitgezien en berekend: en zoo kome dan de winter of de zomer: voor den eersten hebt gij uwe kuipen gevuld, voor de welvoorziene markten van den laatsten den bespaarden penning weggelegd.
Omdat orde het beste voorbeeld voor de jeugd is. De regelende geest dier orde leidt het kind, aan eene behoedende hand, den regten weg op, het dwaalspoor voorbij; bewaart de gezondheid van die teedere bloem; gedoogt den snoeplust niet, die het ligchaam en den smaak bederft; stelt de juiste evenredigheid daar tusschen arbeid en rust, oefening en verpoozing, inspanning en vermaken; houdt den geest gestadig in die stemming, welke voor de werkzaamheden dezes levens wordt vereischt; komt dat verbeuzelen van den tijd voor, hetwelk dikwerf, maar al te spoedig, de kracht van gewoonte verkrijgt; leert den dag doelmatig verdeelen, zonder de krachten te overspannen; is de veer, die den geregelden gang geeft, maar het hollen niet gedoogt; leidt aan eenen teugel, dien men liefheeft; maakt het straffen onnoodig, daar zij de gelegenheden tot overtredingen wegneemt, en bevordert de deugden, door den verkregenen lust om wèl te leven. Hebben de jongeling en het meisje dagelijks het voorbeeld dier orde voor oogen, dan wordt de plooi, die zij daardoor ontvangen, nimmer uitgewischt, en zij treden eenmaal als werkzame leden in de maatschappij, door dien geest bezield, en den stempel der eerbiedwaardige moeder dragende. Men ziet het den jongeling aan,
| |
| |
wanneer hij zich den handel wijdt, eene openbare loopbaan intreedt, of, in stille afzondering, de kunsten en wetenschappen beoefent; men bemerkt het aan de beminnelijke maagd, aan de bekoorlijke jonge vrouw, dat zij gevormd werden door eene leermeesteres, doordrongen van de onloochenbare waarheid: ‘orde bouwt op, wanorde breekt af.’
II. Het voorbeeld van orde, dat de ijverige en zorgende huismoeder geeft, gaat voor de maatschappij niet verloren.
Hij, die haren tempel nadert, wordt door den eenvoudigen en weldadigen glans getroffen; wie denzelven binnentreedt, brengt haar het offer eener ongeveinsde bewondering; wie hare kinderen ziet, gevoelt diep, wat zulk eene leidsvrouw vermag. Aan hare dienstboden bemerkt men, wie deze vormde: het zindelijke, nette, innemende, van pracht noch zwier ontleend, lacht ons bij dezen aan. Nimmer hoorden de buren in hare woning het geschreeuw der drift bij de bestraffing, noch het rumoer van gezelschappen, die der kieschheid niet betamen. Schulden maakt zij niet, en ieder levert haar gaarne. Zij heeft voor het bedrog minder dan andere huismoeders te vreezen: want de geheele stad kent haar geoefend oog en verkregene ondervinding. Bij de weduw vindt men de vruchten van het gespaarde, en het weesje tiert van hetgene zij heeft uitgewonnen. Op de huishouding, waarvan zij de ziel is, zijn de oogen van allen, die den smaak voor het goede en edele niet verloren hebben, gevestigd. De vrouw, die leeren wil, zoekt tot haar te naderen; de jonggehuwde eene verkeering, welke zoo vele nuttige lessen belooft. Op haar wijst de welmeenende moeder hare dochters, de bekommerde vader eene spilzieke gade. Zij is een zegen voor hare dierbaren, eene lichtende ster voor de zamenleving. o, Mogt ik de namen noemen van die eerbiedwaardige moeders, wier grootheid door den zedigen sluijer henen schittert; mogt ik haar eene hulde brengen, warm als den eerbied, dien mijn hart voor haar gevoelt! Maar neen: waarom zoude ik de nederigheid doen blozen?
| |
| |
III. Er is, eindelijk, een verbazend onderscheid tusschen orde en beuzelarij.
Elsje kan maar niet dulden, dat hare dienstboden zich eenig genot, boven de gewone bekrompene maat, veroorloven; maar om hetgeen zij verwaarloozen of verslonsen bekommert zich de, anders goede, vrouw niet. Aanstonds bemerkt zij het, wanneer een kopje of eene vaas is verplaatst; maar de bersten en scheuren ontsnappen haar. De pot moet op den bepaalden tijd te vuur; maar het verbranden of niet gaar koken laat zij geheel der keukenmeid over. Zij zorgt onvermoeid voor den glans van koper en tin; maar de vlekken in de kleederen van hare kinderen vallen haar niet in het oog. Bij het koopen van kleinigheden zal zij, zoo als men dit uitdrukt, op een centje doodblijven; maar zij vergeet het aanschaffen der behoeften op den geschikten tijd, en betaalt die later tot eenen aanzienlijk hoogeren prijs. Zij slooft wel van den morgen tot aan den avond; maar dat slooven brengt geene vruchten voort. Bij die zoogenoemde orde wordt er verspild, gesnoept en gekaapt, en de hand, die regelt en behoudt, niet uit de mouw gestoken. Onder een bedriegelijk uiterlijk vreet het verderf in, en de welvaart gaat van lieverlede verloren. - Maar orde, gestadig op de wacht, en in overeenstemming met vermogen en omstandigheden; altijd gereed, maar zich nimmer overijlende; het meerdere en mindere op derzelver juiste waarde schattende, zonder te verbeuzelen of te overdrijven; geene angstige bekommering voor de toekomst, maar wijze maatregelen, om ook in deze gelukkig te kunnen zijn; zonder bekrompenheid zuinig; zonder zwakheid weldadig; zonder strengheid den teugel vasthoudende; het voorbeeld van maat en regel gevende, en die van de ondergeschikten vorderende; in één woord, de heerlijke Natuur volgende, die ons eene huishouding vertoont, door de hoogste Wijsheid en Liefde ingesteld: zoude dit alles niet vruchtbaar in zegeningen zijn? O, verrukkelijk het tooneel, waar wij het aardsche beeld der Voorzienigheid aanschouwen; waar de man der waardige
| |
| |
gade zijne genoegens is verschuldigd; het kroost wordt gevormd, om eenmaal hare voetstappen te drukken; de ondergeschikte uit liefde dient! Overvloed bij beperkte behoeften; gematigd genot voor het tegenwoordige; zekerheid voor de toekomst; middelen om wèl te doen, de gezegende vruchten van zuinigheid en overleg: o, mogten wij dat tooneel alomme aantreffen, vooral op den, zoo dierbaren, vaderlandschen grond, waar deze deugden te allen tijde tierden! Mogt de ziekte van onze eeuw, de alles verslindende weelde, welke, helaas! reeds zoo velen heeft besmet, niet langer veld winnen, maar door echt vaderlandsche mannen en vrouwen in haren verderfelijken voortgang worden gestuit; mogt Nederland altijd een voorbeeld voor andere volken blijven! Ja, mijne Hoorders en Hoorderessen! dit zal het. De geest onzer voorvaderen zweeft in ons midden, terwijl wij ons met deze beschouwing bezig houden. Zachtkens fluistert hij ons toe: ‘Behoudt de kroon, welke wij verworven hebben.’ En zouden wij dit niet; opdat nimmer de naneef redenen moge hebben, om over ons te blozen! |
|