Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProtestantsche kerk in Frankrijk.(Uit Dr. a.h. niemeijer's Beobachtungen auf einer Deportations-Reise. Halle, 1826.)
Men telt in Frankrijk bij de 300,000 Protestantsche huisgezinnen, of, volgens eene andere berekening, meer dan vierdehalf millioenen Protestanten, waarvan ruim één millioen de Augsburgsche Geloofsbelijdenis is toegedaanGa naar voetnoot(*). De verdrukking, waarin zij zich min of meer, tot het jaar 1787, bevonden, is wereldkundig. Indien al de eigenlijk gezegde vervolgingen, waardoor, na de vernietiging van het Edikt van Nantzs, door hendrik IV, in het jaar 1598, tot hunne bescherming uitgevaardigd, leven en eigendom in aanhoudend gevaar zweefden, opgehouden hadden, zoo werd hunne | |
[pagina 180]
| |
religie echter alleen onder die gerekend, welke men verdroeg, Aan eene openbare en vrije uitoefening derzelve werd even min gedacht, als aan de toelating harer belijders tot openlijke staatsambten. Hunne heiligste verbindtenissen zelfs werden onwettig geacht, en hunne kinderen slechts dàn, wanneer huwelijk en doop door Katholieke Priesters verrigt waren, als echte kinderen beschouwd. In dit opzigt was het Edikt van den, ook hier, toegeeflijken lodewijk XVI, in den jare 1787, in weerwil van alle beperkende uitzonderingen, reeds een aanmerkelijke stap tot verbetering van hunnen toestandGa naar voetnoot(*). Evenwel was het in de vuurproef zelve, die het Fransche volk gedurende de Omwenteling moest ondergaan, dat de Protestanten het oogenblik hunner verlossing vinden moesten. Wat hierover in de eerste Nationale Vergadering, wat ook later bij het Wetgevend Ligchaam, door enkele redenaren, aangaande dit onderwerp gesproken is, behoort tot het voortreffelijkste, hetgeen over het punt van religie- en gewetensvrijheid kan gezegd worden. Indien men aan den ouden rabaut de st. etienne, die later mede een slagtoffer van het Terrorismus werd, geene andere verdienste toekende, dan die van door zijne krachtige en zegevierende taal de besluiten van den 21sten Augustus en 24sten December 1789 bewerkt te hebben, zoo behoorde zijn naam hierdoor alleen in de geschiedenis van het Protestantsche Frankrijk onvergetelijk te blijven. ‘Niemand,’ - zoodanig was de inhoud der voormelde besluiten- ‘niemand zal voortaan uit hoofde zijner religie verontrust, niemand in derzelver uitoefening gestoord worden. De niet Katholieken zijn, even als alle overige burgers, tot alle burgerlijke en krijgsambten verkiesbaar.’ Hoe onverwacht deze nieuwe leer aan alle ijverige Katholieken voorkomen, hoe meer gevaar de zoogenaamde heerschende religte, in hunne oogen, hierdoor loopen moest, des te vrijer konden eenige millioenen brave burgers adem halen; en daar bonaparte, reeds als Eerste Consul en ook later als Keizer, bij meer dan ééne gelegenheid in denzelfden geest gesproken had, zoo behoeft het geene verwondering te wekken, wanneer zijne Protestantsche onderdanen in hem den | |
[pagina 181]
| |
beschermer hunner, onder de vroegere regeringen zoo zwaar verdrukte, regten eerbiedigden, en zulks door trouw en gehoorzaamheid zochten te beautwoorden, waarvan hij zelf dikwijls met lof gewaagde. Vele zijner beloften echter, waarover men zich aanvankelijk zoo zeer verheugde, bleven later van alle gevolg verstoken. Sedert het jaar 1810 schenen de belangen der Protestanten bijna geheel in vergetelheid te geraken, en een aantal aanvragen bleef aanhoudend onbeantwoord. Door sommigen werd het zelfs er voor gehouden, dat het verlangen des Keizers, om met den Paus vrede te maken, hem voor de regtvaardige en billijke wenschen der niet Katholieken onverschillig deed zijn. De bourbons keerden terug, en al ras verwekte het voorgevallene te Nismes en in het verder zuidelijke van Frankrijk groote bekommernissenGa naar voetnoot(*). Zij verdwenen echter spoedig, toen ook de nieuwe regering de nakoming van vroegere beloften plegtig verzekerde. Door bijstand der regering hebben vele gemeenten, die, tot dusverre, hare godsdienstoefening onder den blooten hemel hielden, kerken verkregen. Onderscheidene, sedert eenen geruimen tijd, onvervuld geblevene predikantsplaatsen zijn wederom bezet geworden. Te Nancy heeft men zelfs veroorloofd, dat een Evangelisch Predikant, de Heer cuvier, te gelijk het Hoogleeraarsambt bij het Lyceum aldaar vervulde, waartegen de Geestelijkheid echter, in het algemeen, zich aanhoudend blijft verzetten. Een aantal mannen, tot den geestelijken stand behoorende, met name de eerste Leeraren der beide hoofdbelijdenissen, de Heeren göpp en boissard, die te gelijker tijd het voorzitteischap des Consistoriums bekleeden, en elkander in deze ambtsbezigheden afwisselen, hebben, zoo als de Heer marron reeds vroeger, het legioen van eer ontvangen. Zelfs is de oprigting der Bijbelgenootschappen wettig toegestaan geworden, en meer dan honderd hulpgezelschappen zijn alreeds over geheel Frankrijk verbreid. Aan derzelver hoofd wordt als Voorzitter gevonden de Markies jaucourt, Pair en Staatsminister, en nevens hem, als Vicepresidenten, de Graven boissy d'anglas en rein- | |
[pagina 182]
| |
hard, Gezant bij de Duitsche Bondsvergadering, de Baron cuvier, die te gelijk de ambtsveirigtingen van Grootmeester voor de Protestantsche kerken en scholen waarneemt, de Heeren marron, göpp, stapfer en andere der meest geachte Parijsche mannen. Hetgeen van dezen kant, volgens de jongste berigten, binnen den tijd van zes of zeven jaren is geschied, en hoe de lezing der Heilige Schrift, zelfs onder de Katholieken, gedeeltelijk met toestemming hunner Priesters, hierdoor is verspreid geworden, overtreft alle verwachting. Inmiddels bhjft voor eene geregelde inrigting der geheele Protestantsche Kerk aanhoudend nog veel te wenschen over, vooral daar eenheid en zamenhang, naar men wil, al te zeer ontbreken. Op de hoogere inrigtingen voor het Pïotestantsch geestelijk onderwijs, zoo als te Montauban enz., valt, wanneer men Straatsburg uitzondert, het meest aan te merken. Met de vorderingen, die op andere Hoogescholen, over het geheele veld der wetenschappelijke Godgeleerdheid, gemaakt zijn, is men slechts weinig bekend. De uittreksels, die een Leeraar te Nismes, de Heer vincent, tot dit einde, in een tijdschrift mededeelt, zijn hiertoe niet voldoende; en men legt er zich veeleer op toe, om, inzonderheid van de Duitsche Godgeleerdheid, een ongunstig denkbeeld te doen opvatten. Tegenwoordig vooral schijnt een' Genootschap van Engelsche Dissenters, onder den naam van Continental Society, zich tot taak gesteld te hebben, om ook naar Frankrijk zendelingen uit hun midden af te vaardigen, ten einde het land te doorreizen, en, in de eerste plaats, de Protestantsche Geestelijken, vervolgens ook de Katholieke, aan te hitsen, en voor den verderfelijken geest, dien men onzen tijd en vooral aan de Kerk ten laste legt, te waarschuwen. Eenzijdige berigten, en dooreenmenging van onberadene en dristige verlichters, waaraan het in de laatste jaten zeker niet ontbroken heeft, met vrijmoedige, doch geleerde, bedachtzame en bescheidene onderzoekers, hebben waarschijnlijk hiertoe het meest aanleiding gegeven. Bijaldien deze Britsche zendelingen overtuigd zijn, dat zoo vele weldenkende Christenleeraars in de Protestantsche gemeenten, zonder hen, niet zullen slagen om het verderf te keer te gaan, of indien reeds alles in Engeland op zoodanig eenen goeden voet is, dat men zich ook naar buiten behoort te wenden, zoo ware het althans wenschelijk, dat het werk | |
[pagina 183]
| |
door hen in den echten geest des Christendoms, die een geest is van liefde en licht, verrigt wierd. Volgens geloofwaardige berigten, echter, is deze geest van alles behalve sektenzucht vrij; terwijl allen, die niet door hunne oogen zien, door hunnen mond spreken, en zich niet blindelings op alle hunne als onfeilbaar uitgegevene leerstellingen verlaten, door hen als vijanden van het Evangelie beschouwd worden. Naardien het, voor een gedeelte althans, jonge en vurige lieden zijn, die door hunne hartstogtelijke voordragt de gemoederen weten gaande te maken, en, in hoop van daardoor verbetering der zeden te bewerken, zelfs het onschuldigste verdoemen, zoo is het niet vreemd, dat in de gemeenten, die zij bezoeken, zich partijen vormen, waardoor huisselijke scheuringen, wantrouwen jegens oudere Geestelijken en soortgelijke tooneelen te duchten zijn, als in Geneve en dien omtrek de zoogenaamde Mômiërs aangeregt hebben, waartegen de Overheid reeds hier en ginds genoodzaakt is geworden in het midden te treden. De in groote getallen verspreide traktaatschriftjes dragen er mede veel toe bij, om vroomheid meer tot zaak eens duisteren gevoels dan van helder inzigt te maken. Daar hun getal ook elders toeneemt, blijft ons te wenschen overig, dat men tegen soortgelijke uitwerksels, als die in Zwitserland, op zijne hoede moge zijn. |
|