geworden, dan de Kardinaal mazarin; doch, verheven (in waarheid of in schijn) boven dergelijke beleedigingen, las hij zelf, of deed hij zich voorlezen, alles, wat men tegen hem schreef en in 't licht gaf, en streek daarover vonnis, met het kalmste gelaat, en zonder de geringste merkbare gemoedsbeweging, zeggende daarbij van het eene: dat stuk is goed; van een ander: dat is overdreven; van een derde: dat is verkeerd aangevat. Hij beschonk zelfs met eene rijke abdij eenen Dichter, die hem, in zijne verzen, deerlijk had gehavend. - Ook de befaamde cromwel was niet vreemd van zoodanige grootmoedigheid, gelijk gebleken is, onder anderen, in zijne behandeling van wane, die hem, op de bitterste wijze, in geschriften openlijk beschimpt had.
Toen ettelijke jonge lieden te Parijs zich niet ontzien hadden van, bij gelegenheid van openbare spelen, op eenen oneerbiedigen, zelfs beleedigenden toon, zich uit te laten over lodewijk den XII en zijn Hof, deed die Vorst hun alleenlijk aanzeggen, dat zij, van hem en van die hem het naast omringden, spreken mogten, zoo en wat zij wilden, indien het slechts daarmede niet al te uitsporig liep; doch dat zij wel zorg hadden te dragen van zich niet het geringste woord te laten ontvallen ten nadeele van de Koningin: want, maakten zij zich daaraan schuldig, zoo zou hij hen allen doen ophangen.
Vrouwen zijn, in zulke omstandigheden, doorgaans teêrgevoeliger en ketelooriger, dan mannen. Katharina de medicis evenwel las gaarne de schot- en schimpschriften, die tegen haar in omloop gebragt werden, en, verre van er zich over te ergeren, lachte zij er gemeenlijk mede. - Koningin elizabeth van Engeland ging verder, als zij robert tipay, die, wegens het schrijven van een eerroovend stuk tegen haar, in hechtenis was genomen, in vrijheid deed stellen, en (dit nog niet genoeg) hem bovendien, vermits hij van die daad niet regterlijk overtuigd was geworden, eene aanzienlijke somme gelds schonk, tot vergoeding, zoo zij zeide, van den misslag, dien men begaan had, in hem gevangen te zetten.
Nooit hebben Vorsten het zich beklaagd, wegens beleedigingen, hun door bijzondere personen aangedaan, niet anders, dan door verachting, zich gewroken te hebben; maar bijzondere personen hebben zich nooit gewroken van beleedigingen, hun door Vorsten aangedaan, zonder het zich deerlijk te be-