Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Kozak.
| |
[pagina 85]
| |
heden van het meisje getroffen, beloofde dikwijls weder te komen, indien hij op hare genegenheid mogt hopen. Dascha (dus was haar naam) knikte den jongen Kozak lagchend toe, reikte hem hare hand, en ontveinsde hem geenszins, dat haar die belofte niet ongevallig was. Kyrillew reed nu dikwijls derwaarts, vertoefde telkens langer in de armen der liefde, verhaalde de luistergrage van zijn vaderland, van den buit, dien hij gemaakt, en die hem tot een welgesteld, ja rijk man verheven had; doch verwenschte tevens napoleon, die den krijg begonnen, en hem daardoor zoo lang van zijne geboorteplaats verwijderd gehouden had. Dan fonkelden zijne oogen, en eene stilzwijgende omhelzing zeide haar, wie hem, na voleindigden strijd, naar de oevers van den Don zoude vergezellen. - Doch deze teedere gesprekken namen spoedig een einde; eensklaps was het: ‘Voorwaarts! marsch!’ Voor de laatste maal omhelsde kyrillew zijne geliefde, die met tranen aan zijnen hals hing, en hem, in het oogenblik des afscheids, stamelend de bekentenis deed, dat zij moeder stond te worden. De gelukkige Kozak was als buiten zichzelven van vreugd; hij greep naar zijnen schat, drukte denzelven der weenende in de hand, en zeide: ‘Mijne daschenkaGa naar voetnoot(*)! deze brieventasch bevat eenige duizenden, die ik den Franschen heb ontnomen. Sneuvel ik, zoo blijft het uw eigendom; maar keer ik weder, zoo trekt gij, als mijne getrouwe vrouw, met mij naar mijn gezegend vaderland!’ Het meisje, verbaasd over zulk een' schat, beloofde, alles heilig te bewaren, en bad tevens den beminden Kozak, haar spoedig narigt van hem te doen geworden. Kyrillew was bij het hoofdkwartier te Zerbst. Ook hier vond hij, in de nabijheid zijns Generaals, veelvuldige bezigheden, die hem, een' geruimen tijd, weinig oogenblikken vergunden, om aan zijne liefde te denken. Maar hoe verheugd was hij, toen hem de Vorst naar Bialystock zond! Op vleugelen der min vloog hij derwaarts, verraste zijne treurende dascha, en vereerde haar eenigen Duitschen opschik. - Zalige uren hebben vlerken, en kyrillew moest weder van haar scheiden. Bij de bagaadje tot de eskorte behoorende, kwam kyrillew in geen gevecht, en marcheerde alzoo, in 1814, na de | |
[pagina 86]
| |
verovering van Parijs, heelshuids, weder naar de grenzen zijns vaderlands. Eerst in Augustus mogt het hem gebeuren, zijne dascha weder te zien, die hem met een' kleinen Kozak op hare armen te gemoet vloog, en beider geluk scheen thans ten toppunt gestegen. Het verlof alleen ontbrak er aan, dat kyrillew zijne geliefde naar zijne geboorteplaats mogt medenemen; maar Vorst sh... was in Saksen achtergebleven, en de andere bevelhebber sloeg hem zijne bede glad af. Ook hier zag men, hoezeer de Russische soldaat aan gehoorzaamheid is gewend; kyrillew onderwierp zich, waar een ander, in zijne plaats, met zijnen rijkdom tevens zijn liefje heimelijk met zich zou hebben gevoerd. Te Bialystock werd rustdag gehouden, waar de brave Russische strijders, bij het betreden van de grenzen huns rijks, onder den vrijen, helderen hemel, terwijl de priesters voor het altaar de Mis lazen, den Koning aller Koningen voor de redding des vaderlands dankten, en voor hunnen grooten alexander baden. Het was een groot, hartverheffend schouwspel, de met duizenden baardige krijgslieden bedekte vlakte te overzien, allen, met ongedekten hoofde, in rij en gelid staande, versierd met eereteekens en wonden, en, te midden van den donder des geschuts, den zegepralenden naam des beminden alexanders door duizende stemmen te gelijk te hooren uitgalmen, terwijl de tranen der helden, als 't ware, in de stralen der zonne blonken! Innig bad nu ook kyrillew, dat God zijne dascha met haren zoon wilde behooden, opdat hij weldra haar naar zijn vaderland mogt geleiden. Op den avond vóór den afmarsch kwam dascha te Bialystock, en deelde met haren Kozak de lederen tasch. Hij sprak met haar af, nog dien zelfden winter te zullen wederkeeren, om haar met zich te nemen. - Smartelijk en met een wederzijdsch angstig voorgevoel was het afscheid. Te Oud-Constantinov schreef kyrillew eenige regels aan zijne geliefde, welke een Jood hem beloofde, voor een' dukaat, te zullen bestellen; en nu ijlde hij met zijne kameraden naar het nabijzijnde ouderlijk huis. Een klein dorp, niet verre van den stillen Don, in den omtrek van Novotscherkask, was kyrillew's geboorteplek, bevallig omringd van tuinen, velden en weiden, in eene niet zeer uitgebreide vlakte, met paarden, koeijen en ander vee bedekt. Kyrillew had nog een' vader, aan wien hij nu de zorg opdroeg, | |
[pagina 87]
| |
om de kleine hut te vergrooten en de kudden uit te breiden. Veel, dat daar nieuw was, door hem in Duitschland en Frankrijk opgemerkt, wendde hij thans tot nut of tot gemak aan; zoodat de buren versteld stonden, en hem gelukwenschten, toen zij vernamen, dat hij daarmede zijne jonge vrouw dacht te verrassen. Nadat kyrillew alles naar zijnen zin had ingerigt, ving hij moedig den verren terugtogt aan. Het was in 't begin van 1815, toen kyrillew, na eene zeer vermoeijende reize, in den avond Bialystock tot op slechts weinige uren genaderd was. Den ganschen dag reeds hadden rijm en mist de geheele omstreek in het duister gehuld. Thans blies een koude, snijdende noordewind over de ijswoestijn; de nacht met zijne verschrikkingen genaakte; de wolven huilden, en zochten hunne prooi; en kyrillew, met zijn getrouw, maar afgemat paard, geraakte weldra van het regte spoor. Reeds half verstijfd, steeg hij af, en verdubbelde zijne schreden. Bedekt met ijs en sneeuw, uitgeput, niet in staat om zijn paard langer met zich te slepen, daar de weg immer ongebaander, de sneeuw steeds dieper werd, stond de ongelukkige, naar den adem hijgende, eindelijk stil, en keek hopeloos in de donkere verte naar een licht rond. ‘o, Mijne daschenka!’ riep hij smartelijk uit, ‘u zoo nabij, en echter u niet weder te zien, mijnen zoon niet nog eenmaal te kunnen omhelzen! Moet ik in dezen ijsselijken nacht omkomen? Dat zult Gij, groote God, die boven gindsche schemerende sterren woont, dat zult Gij niet gedoogen! Heer, wees mij genadig! En gij, o vader, johannes chrysostomus! bid voor mij in mijnen nood!’ Hij sloeg een kruis, en spande nog eens vol moed alle zijne krachten in. Maar weldra bezweken dezelve; zijn paard stortte neder, en het gehuil der hongerige wolven kwam nader. Kermend, en met een' smartvollen blik naar boven, vlijde hij zich op zijn trouw en verstijfd beest neder, om zich aan hetzelve nog voor eene poos te verwarmen. Reeds was de laatste adem het paard ontvloden, en begon kyrillew de matte oogen te sluiten ten eeuwigen nacht, - hoor! daar klinkt in de verte de bel eener ijsslede met een zacht geluid. Hij, die eenmaal deze gewesten in den wintertijd bezocht, en het ongeluk gehad heeft te verdwalen, hij alleen kan het gevoel van onzen Kozak beseffen, bij het vernemen van den eentoonigen klank dier slede; het was hem eene muzijk der Spheren! Het geluid kwam immer nader; en, | |
[pagina 88]
| |
met de laatste inspanning zijner uitgeputte krachten, riep kyrillew met luider stemme om hulp. Men moet hem gehoord hebben; de slede kwam op hem toe, en een eerlijke Jood nam nu den verstijfden Kozak met zijne pakkaadje in, dekte hem met een' ouden pels, en vloog met hem naar het niet ver meer verwijderde Bialystock. Kyrillew waren de voeten bevrozen, en hem moest geneeskundige bijstand worden verleend. Ruim beloonde hij den barmhartigen Israëliet, en bewoog hem tevens, des anderen morgens naar het dorp te rijden, om zijne dascha af te halen. Naauwelijks kon de onverduldige Kozak de terugkomst van den Jood afwachten. Deze verscheen, maar - zonder dascha. Verbleekt vroeg hij naar de reden. De Jood verhaalde hem, dat dascha's vader naar Podoliën was gereisd, om ossen te koopen; dat de dochter niet alleen te huis had willen blijven, maar, in hope van haren kyrillew onderweg te verrassen, met den vader derwaarts was getogen. - Jammerend zonk kyrillew op zijn bed van smarte neder. De toestand van den armen Kozak was inderdaad betreurenswaardig. Hij, die, om zijne geliefde af te halen, bijkans het leven had verloren, vindt haar niet; terwijl zijne bevrozene voeten hem beletten haar te volgen. Geduld, echter, moest hem ook deze bittere teleurstelling helpen torschen. Naauwelijks was hij weder op de been, of hij maakte zich gereed om op reis te gaan, toen, ach! het noodlot, niet moede hem te vervolgen, hem nieuwe hindernissen tegenstelde. Bialystock werd opgevuld met krijgsvolk van allerlei wapen; nog eenmaal trok men tegen den van nieuws verschenen' napoleon te veld, om hem geheel te vernietigen, en - kyrillew moest, spijt bidden en smeeken, naar Frankrijk opmarcheren. Zijne dascha en zijn zoon schenen thans voor hem onherroepelijk verloren! Bij Waterloo werd napoleon geslagen; de zegepralende legers keerden weder, en kyrillew kwam weldra andermaal te Bialystock terug. De vader zijner dascha was wel teruggekeerd; maar zijzelve had hem onderweg verlaten en was naar den Don getogen, en sedert had hij niets meer van haar vernomen. Kyrillew troostte zich, dat zij in zijn dorpje hem verbeidde, zijnen ouden vader oppaste, en de huishouding verzorgde. Vrolijk en welgemoed ijlde hij alzoo naar zijne geboorteplaats. | |
[pagina 89]
| |
In eene ellendige herberg aan de grenzen der Ukraine vond kyrillew zich verpligt te vertoeven, daar zijn paard niet verder voort kon. Verdrietig over dit verwijl, bragt hij het vermoeide beest in den stal, en begaf zich toen naar den somberen, berookten gemeenen haard. Terwijl hij zich van den herbergier aan de deur een glas brandewijn liet geven, hoorde hij de waardin kijven; het gerucht werd sterker, zoodat de waard de toonbank verliet, den Kozak met drift op zijde drong, en van achter de kagchel eene met lompen bedekte vrouw bij de haren te voorschijn trok, om haar ter deure uit te werpen. ‘Ach, mijn kind, mijn kind! Laat mij toch mijn kind medenemen, wreede menschen!’ riep de vrouw, op eenen toon, die den Kozak door het hart sneed. Zij rukte zich los, en kwam terstond, met een naakt jongsken op hare armen, terug. ‘Ik ga,’ snikte zij; ‘God moge u uwe zonden vergeven!’ ‘Dascha! mijne arme daschenka!’ borst eensklaps de Kozak uit, en de ongelukkige viel ten zelfden oogenblikke, met den kreet der hoogste verrukking, hem om den hals, en zonk toen in onmagt, met het schreijend knaapje, aan zijne voeten. De herbergiers, op ééns tot andere gedachten gekomen, schoten te harer hulpe toe, en na verloop van een kwartieruurs sloeg zij de oogen weder op, die den geliefde zochten. ‘o God! dat was immers geen droom?’ riep zij angstig uit. De gelukkige Kozak hield haar in zijne armen geklemd, alsof hij eene nieuwe scheiding had te vreezen, en drukte het knaapje aan zijne borst. Toen hij vernam, dat vrouw en kind den ganschen dag gevast hadden, drongen tranen in zijn mannelijk oog, en, met een' blik vol medelijden op de hongerigen, waar zijne gansche ziel in sprak, hief hij, vergramd, de geduchte kantschu op tegen den bedremmelden waard, en in een oogenblik was de tafel met spijs en drank voorzien. Zie den Kozak, den hongerigen knaap op zijne knie voedende; de beminnende vrouw, met de oogen vol tranen lagchende, den eenen arm om den vader geslagen, met de andere hand zich verzadigende, en hem de lekkerste beten toereikende; en hoe hij nu den jongen, dan de moeder aan zijn hart drukt en kust, terwijl vreugdetranen, te midden van zoo veel zaligheids, zijns ondanks hem uit de oogen biggelen! | |
[pagina 90]
| |
Nadat nu vrouw en kind verzadigd waren, en dascha eenige der noodwendigste kleedingstukken voor beide van de waardin had overgenomen, voldeed zij aan kyrillew's brandend verlangen, en verhaalde hem, hoe zij aldaar, en in een' zoo rampzaligen toestand, gekomen was. ‘Ach, mijn kyrillew!’ dus ving zij aan, terwijl hare verbleekte wangen dubbele klem aan deze hare betuiging gaven, ‘ik heb veel ellende doorgestaan. Toen gij naar den Don waart teruggekeerd, werd mijnen vader opgedragen, ossen in Podolién op te koopen, waarbij eene aanzienlijke som te verdienen was. IJlings besloot ik, hem te vergezellen, en u in uwe geboorteplaats te gaan verrassen. Te Oud-Constantinov verliet ik, ter liefde van u, heimelijk mijnen vader. Ach! zwaar werd ik voor dezen onberaden' en onbetamelijken stap gestraft! Gelukkig bereikte ik uw dorp, vernam naar u; maar, verbeeld u mijne smart! men zeide mij, dat gij reeds vóór ettelijke weken waart vertrokken. Uw vader.....’ Hier blees zij steken. ‘Nu? Mijn vader zal toch mijne vrouw en kind wel niet verstooten hebben?’ hernam kyrillew met een gloeijend aangezigt. ‘Uw vader - ach! vergeef het hem, gelijk ik hoop, dat mijn vader mij vergeven zal - uw vader was hard tegen mij. Hij stiet mij ter deure uit. Ik bood hem uwen zoon, uwen iwan aan, om zijn mededoogen op te wekken; maar - hij beschimpte mij. Dat was te erg, en ik ijlde jammerend voort. Eene medelijdende weduw nam mij tot zich; bij haar wilde ik op u wachten, en uwe papieren beveiligden mij voor gebrek.’ ‘En waarom wachttet gij niet?’ vroeg kyrillew met een gefronst voorhoofd. ‘Uw vader lokte mij in zijn huis, toen hij vernam, dat ik geld had. Zonder wantrouwen, met blijdschap zelfs kwam ik tot hem. Maar, reeds den tweeden dag dwong hij mij, de lederen brieventasch, als zijns zoons eigendom, af te geven, en ik - ik werd andermaal ten huize uitgeworpen.’ Een stom ensmartelijk stilzwijgen, alleen door dascha's snikken afgebroken, volgde. ‘Verder! verder!’ riep eindelijk de Kozak met verbetene woede. ‘Ik begaf mij met mijn kind op weg; want ik was thans arm, en wilde naar Bialystock en tot mijnen vader terugkeeren, | |
[pagina 91]
| |
hopende u onderweg misschien te zullen ontmoeten. Maar ach! mijn kind werd gevaarlijk krank; ik moest mijne reis opschorten; en toen mijn kind hersteld was, had ik niets meer, dan deze lompen, om mijne naaktheid te bedekken. Ik bragt het tot aan dit herbergje, en was nu zelve krank. Mijne ellende was ten top gestegen. Verbeeld u, mijn kyrillew! de moeder van de koorts klappertandende, op stroo liggende, terwijl haar kind van honger kermt, en de bedelaar, met hare ellende begaan, zijn laatste stuk broods met hetzelve deelt!’ ‘Genoeg! genoeg!’ riep kyrillew; ‘ik meende om uwentwille te hebben geleden; maar uwe ellende gaat dat lijden tienvoudig te boven!’ ‘Ik heb u weder,’ hernam dascha met al de uitdrukking van het innigste gevoel, ‘en alles is vergeten!’ Na een paar dagen te hebben uitgerust, begaf zich het minnende paar, met hun kind, op reis naar den Don. Zouder verdere ongevallen bereikten zij het doel. De vaderlijke woning was vergroot geworden; welgesteldheid was rondom blijkbaar. In volle gemoedsbeweging trad kyrillew dezelve binnen, terwijl dascha met haar kind, daar buiten, hem bleef wachten; want hij had op eenen toon, die haar deed beven, haar zulks bevolen. Maar zijn geregte toorn werd eensklaps ontwapend, toen hij den vader op het sterfbedde aanschouwde, deze zijne zoon herkende, hem tot zich trok, en, terwijl kyrillew aan de veege sponde nederzonk, hem, met gebrokene stem, om vergiffenis bad, welke hij den stervenden gaarne verleende. Toen hief de vader zijne handen zegenend omhoog, en de verteederde moeder knielde met het kind aan de zijde van haren kyrillew snikkend neder. Nog eenmaal glimlachte de oude man, en hij was niet meer. Kyrillew leidt met zijne dascha een gelukkig leven. Op feestdagen verhalen zij hunnen geburen de geschiedenis hunner getrouwe liefde; kyrillew onderrigt hen in vele zaken, welke hij gezien en gehoord heeft, en zoo werd menig nuttig Duitsch en Fransch gebruik ook aan den Don verplant. |
|