toestand, die niet te beschrijven is; men moest een hart hebben als het mijne, u beminnen gelijk het u bemint. Ach! ik wist niet, dat het mogelijk was, dusdanige smart en zulke wreede folteringen te gevoelen: ik beschouwde de droefheid als hare grenzen en palen hebbende, maar zij is onbegrensd in mijne ziel. Eene heete koorts woelt nog in mijne aderen, maar de wanhoop heerscht in mijn hart. Gij lijdt, en ik ben verre van u; helaas! welligt zijt gij reeds niet meer! Het leven is wel ellendig, maar mijne treurige rede doet wij vreezen, u na den dood niet te zullen wedervinden, en ik kan mij niet gemeenzaam maken met het denkbeeld van u niet weder te zien. De dag, waarop ik zou vernemen, dat joséphine niet meer is, zou tevens mijn laatste zijn; geen pligt, geene betrekking zou mij meer verbinden aan de aarde; de menschen zijn zoo verachtelijk! Gij alleen wischte in mijne oogen de schande der menschelijke natuur uit.
Alle de hartstogten folteren, alle de voorgevoelens beangstigen mij; niets ontrukt mij aan dat smartelijk eenzame, en aan de slangen, die mij de ziel verscheuren! Het is mij thans behoefte, dat ge mij de dwaze, onbedachte brieven vergeeft, die ik u heb geschreven: zoo gij wèl leest, zult ge er echter uit zien, dat de vurige liefde, welke mij bezielt, misschien mij heeft doen dolen. Het is mij behoefte, verzekerd te zijn, dat gij niet in gevaar zijt, mijne vriendin; doe alles voor uwe gezondheid, offer alles op aan uwe rust: gij zijt teer, zwak en ziek; het jaargetijde is heet, de reis lang: op mijne knieën smeek ik u, waag een zoo dierbaar leven niet; hoe kort dan ook het leven zij, drie maanden gaan voorbij..... Drie maanden nog, zonder elkander te zien! Ik beef, mijne vriendin; ik durf mijne gedachten niet meer op de toekomst vestigen: alles is verschrikkelijk, en mij ontbreekt de éénige hoop, welke mij zou kunnen doen bedaren. Ik geloof niet aan de onsterfelijkheid der ziel; indien gij sterft, zal ik u zeer spoedig volgen, maar ik sterf alsdan den dood der wanhoop, der vernietiging.
Murat wil mij overreden, dat gij slechts ongesteld zijt; maar gij schrijft mij niet; sinds eene maand heb ik geen brief van u ontvangen. Gij zijt teeder, gevoelig, en gij bemint mij; gij worstelt tusschen de ziekte en de Geneesheeren, onbedachte! ver van hem, die u aan de krankheid en zelfs aan de armen des doods zoude ontrukken..... Zoo uwe ziekte aanhoudt, verwerf dan voor mij een verlof, om u één uur