Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Leven van Napoleon Buonaparte, Keizer der Franschen, met eene voorafgaande Beschouwing der Fransche Omwenteling, door Sir Walter Scott. Uit het Engelsch vertaald door J.G. Swaving. Iste Deel. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. 1827. In gr. 8vo. f 2-20.Langen tijd was het oog - wij mogen wel zeggen van geheel Europa - met gespannen verwachting gerigt op het leven des merkwaardigsten en zonderlingsten fortuinzoekers en, langen tijd, fortuin-vinders onzer tijden, beschreven door den man, onder wiens handen de schildering der zeden en gebeurtenissen van vroegere dagen zulk een bevallig, betooverend aanzien verkrijgt. Napoleon en zijne daden, beschreven door den Auteur der Verhalen uit de tijden der Kruistogien, van Quentin Durward, Kenilworth en Woodstock! Te meer was men nieuwsgierig naar die Geschiedenis, omdat zij thans dezen naam, niet dien van historischen Roman, moest verdienen; omdat de Schrijver het luchtige gewaad en alle de sieraden der verdichting, door hem den helden en heldinnen van den ouden tijd omgehangen, thans moest verwisselen met het deftige kleed der Geschiedenis; of liever, dat hij zijne personen naakt moest voorstellen, gelijk zij waren, zonder romaneske verfraaijing. Na lang wachten (immers lang voor het ongeduldig haken) is dan nu, althans wat de verschijning des boeks betreft, aan de verwachting voldaan. Het eerste Deel is in 't licht; doch dit behelst nog niets van den held, dien het werk voorheeft te schilderen. Het is slechts de eerste helft der Inleiding, en bevat niet meer dan het begin eener Geschiedenis der Fransche Omwenteling, tot op den 10 Augustus 1792 ingesloten. De tweede helft dier Inleiding moet ons eerst tot den tijd brengen, waarop de held het tooneel betreedt. Dit is slechts het voorspel; het stuk zelve moet in het derde Deel beginnen te spelen. Deze uitvoerigheid, naar evenredigheid van het bekende bestek, bevalt ons minder: het hoofd is dan te groot voor het ligchaam. Doch dit kon naar vitterij zweemen; beschouwen wij liever, hoe de Schrijver zijne taak heeft behandeld. | |
[pagina 639]
| |
Het is bijkans onmogelijk, in de Geschiedenis der Fransche Omwenteling, zelfs nu, daar de storm heeft uitgewoed, maar nog zoo diepe sporen van zijn ontzettend vermogen heeft nagelaten, geene vooraf opgevatte denkbeelden en meeningen mede te brengen. Het was bekend, dat walter scott een Tory, dat is, een aanhanger is van het oude, het bestaande, en het zoogenaamde legitime beginsel in den Staat. Zeer veel gunst kon dus de Fransche Omwenteling in zijne oogen niet vinden. Wij spreken niet van de tweede Omwenteling, na den 10 Augustus: geen mensch van onbedorven gevoel, ten zij geheel door partijzucht verbijsterd, of hij zou wenschen, deze met bloed overstroomde bladzijde uit de Geschiedenis van Frankrijk - uit die der menschheid - te kurnen scheuren. Doch wij bedoelen de eerste Omwenteling; den tijd der Constituérende Vergadering, en vooral den 14 Julij 1789. Het oordeel over dit tijdvak is zeer verschillend, b.v. bij onzen Schrijver en bij Mevrouw de stael, (in hare Considérations sur la Révolution Française) die men toch voor geene blinde en dolzinnige vereerster der Omwenteling zal verklaren. Men hoore haar b.v. zeggen: L'arbitraire, contre lequel la révolution devoit être dirigée, avoit acquis une nouvelle force par cette révolution même; en vain prétendoit on tout faire pour le peuple, les révolutionnaires n'étoient plus que les prêtres d'un dieu Moloch, appelé l'intérêt de tous, qui demandoit le sacrifice du bonheur de chacunGa naar voetnoot(*). Hoe geheel anders nogtans schildert zij b.v. de Omwenteling van den 14 Julij: Quoique des assassinats sanguinaires eussent été commis par la populace, la journée du 14 Juillet avoit de la grandeur: le mouvement étoit national; aucune faction intérieure ni étrangère ne pouvoit exciter un tel enthousiasme, en hetgeen verder volgt, en niet dan lof ademt. Les esprits étoient exaltés, mais il n'y avoit encore rien que de bon dans les amesGa naar voetnoot(†). Men hoore daarentegen walter scott, van dezelfde gebeurtenis, de verovering der Bastille, sprekende: ‘De Franschen, het luchthartigste en goedaardigste (!!) volk, schijnen door de Revolutie bezield te zijn geworden, niet alleen met moed, maar met de razende woede van losgebrokene wilde beesten. Toulon en berthier werden ter dood gebragt met omstandigheden van wreedheid en beschimping, alleenlijk passende bij het ombrengen aan den | |
[pagina 640]
| |
moordpaal bij de Cherokezen (Amerikaansche Wilden), en, in navolging van eigenlijk gezegde kannibalen, vond men daar menschen, of liever monsters, die niet slechts de ledematen van hunne slagtoffers van elkander scheurden, maar ook hun in het hart beten, en van hun bloed dronken.’ (Bl. 220.) Dus, waar de een niets dan goed in de gemoederen ziet, keert zich de ander met afgrijzen van het gezigt van menschenëters, ja van wilde beesten, af. Hoe verschillend zijn de oordeelvellingen van Mevrouw de stael en walter scott over la fayette! - Doch Mevrouw de stael, eene Fransche Vrouw, zeer gehecht aan verscheidene hoofden der eerste Omwenteling, vooral aan la fayette, de Dochter van den Minister necker, eenen der hoofdaanleiders (hoewel onwillekeurig) tot die Omwenteling, - Mevrouw de stael, geheel met de wijsgeerige denkbeelden der achttiende Eeuw vervuld, moest de dingen anders bezien dan een Brit, die, altijd in de oude tijden en zeden met zijne gedachten en vindingen rondzwervende, gehecht aan plaatselijke zeden, gebruiken en instellingen, die hij zoo uitnemend schildert, het nieuwe, het in ééns omverwerpende, het centraliserende en naar theoriën herbouwende onmogelijk kan beminnen. Zoo wijzigen omstandigheden, denkwijze en neiging onze gezigtspunten omtrent de Geschiedenis, en de voorwerpelijke (objective) voordragt hangt grootendeels af van ons onderwerpelijk (subjectief) gevoel, onze subjective beschouwing. Wij beschuldigen daarom walter scott van geene berispelijke partijdigheid. De Franschen hebben dit gedaan; zij hebben hem zelfs betigt van daadzaken te verminken. De reden daarvan is, ook uit hun oogpunt, weder natuurlijk. Niet alleen de Natie, als Natie, wenscht een tijdperk, hetwelk haar zoo geweldig beschuldigt voor de regtbank der nakomelingschap, zoo veel te vergoelijken als zij immer vermag; maar ook de partij der Liberalen meent, dat de verdediging der Omwenteling haar ter taak is gegeven, dat zij voor dezelve als 't ware aansprakelijk is. Niets is echter ongelukkiger, dan dit gezigtspunt; het is niets beter, dan wanneer een Prinsgezinde van 1787 den moord der de witten had willen verontschuldigen: iets, 't welk hij, behoudens zijn staatkundig gevoelen, gerustelijk aan de vervloeking der nakomelingschap kon overlaten. Wee de Vrijheid, zoo zij van één tijdperk, van zekere daden harer ware of gewaande ver- | |
[pagina 641]
| |
dedigers moest ashangen! Wij zijn het dus met walter scott eens, dat de Fransche Omwenteling in meer dan één opzigt eene ongelukkige proef is geweest, om de vrijheid in een groot land op theoriën te vestigen, en dat dit veel beter langzaam, door de ondervinding geleid, en gegrond op den bekenden aard, gewoonten en zeden van het land, waarin men leeft, dan eensklaps en plotselijk naar wijsgeerige luchtkasteelen geschiedt. - Verminking van daadzaken hebben wij niet gevonden, behalve ééne dichterlijke uitdrukking, die echter op de plaats, waar zij staat, van zeer veel belang is. Mirabeau zeide, na de bekende Koninklijke zitting van 23 Junij 1789, niet tot den Ceremoniemeester, die de zitting der Staten-Generaal kwam eindigen: Slaaf! keer tot uwen meester terug, en zeg hem, dat zijne bajonetten alléén - de Volksvertegenwoordigers van hunnen post verdrijven kunnen; maar: Mijn Heer! gij kunt 's Konings tolk niet bij de Nationale Vergadering zijn: gij hebt hier noch zitting, noch stem, noch regt van spreken: ga heen, en zeg uwen meester, enz. Hoe zeer dit niet minder sterk zij, gevoelt men toch, dat men het woord slaaf in zulk een geval vóór den 14 Julij niet zou hebben durven gebruiken. Doch beschouwen wij het werk van onzen beroemden Schrijver een weinig meer van nabij. In een overzigt van den staat van Europa vóór 1789, voor zijne Inleiding geplaatst, doet hij, naar ons inzien, geen regt aan den waarlijk voortreffelijken Keizer joseph II. Zijne allezins heilzame stappen tot opheffing der kloosters en verbetering van den toestand der Roomsche Kerk in zijne erflanden, waaruit noodzakelijk volgen moest, dat de geestelijke goederen, tot hiertoe door luije monniken in lediggang en brasserij verspild, nu tot welzijn van den Staat werden aangewend, en daarin nieuwe levenskracht verspreidden, terwijl men die Paters toch van een ordelijk inkomen verzekerde, worden eene verkrachting van de heiligste grondbeginselen van openbare geregtigheld genoemd. Is men dan vergeten, door welke schandelijke middelen - bedrog, geweld, werking op de hoop en vrees van stervenden - de Roomsche Kerk veelal aan hare goederen is gekomen? Mogen zulke, per fas et nefas verkregene, bezittingen niet aangetast worden? Alsdan is ook de Protestantsche Kerk overal in een onwettig bezit. Maar nog meer. ‘Joseph was de eerste Katholijke Vorst, die de pleg- | |
[pagina 642]
| |
tige waardigheid, welke door de Godsdienst aan den persoon van den Opperhoogepriester wordt toegekend, verloochend heeft,’ (doordien de Paus, namelijk, vruchteloos te Weenen, door mondelinge verzoeken, de scherpe, maar heilzame verbeteringen van joseph wilde afwenden.) Volgens zulke uitdrukkingen zou men aan walter scott overhelling tot de Roomsche Kerk moeten toeschrijven: dit is echter geheel het geval niet; hij noemt haar elders (bl. 48) een prullewinkel, en spreekt van hare buitensporige aanmatigingen, ongeloofbare verzekeringen, ongerijmde, ja verfoeijelijke leerstellingen, bijgeloovige plegtigheden, menschelijke uitvindingen, die (bl. 50) de Christelijke leer verdonkerd en uit verband gerukt hadden. En wordt die geheele ‘prullewinkel’ dan niet in stand gehouden, ja vermeerderd, door onvervreemdbare liggende goederen, die men wel vermeerderen, maar nooit verminderen mag, daaraan toe te staan? Die zoo iets beweren, zijn niet aan zichzelve gelijk. Voorts moet men onzen Schrijver het regt doen, dat hij de Christelijke Godsdienst, hare noodzakelijkheid, en het hoogstverderfelijke harer verguizing door de zich noemende Wijsgeeren der achttiende Eeuw, met behoorlijke kracht heeft voorgesteld. (Zie vooral bl. 81.) De ontwikkeling van de verschillende oorzaken der Fransche Omwenteling omvat zoo wel de meer verwijderde, (de ontzenuwing van den eerbied, aan den Koning en de Kerk toegedragen, door beider eigene verdedigers, den Adel en de Geestelijkheid; de opkomst van den derden stand en der letterkundigen, die echter nog altijd bij den Adel, hoezeer ook voor denzelven noodzakelijk, in minachting waren) als de naastbij gelegene, (de verwarring in den staat der geldmiddelen, en de verkeerde maatregelen van het Hof, door de zwakheid en wankelmoedigheid van den anders hartelijk welmeenenden lodewijk XVI, die nu eens te veel, dan weder te weinig deed.) Scott is echter niet eenzijdig genoeg, om eene andere hoofdbron van het kwaad, de misdaden der vorige Koningen, van den geweldenaar lodewijk XIV af, voorbij te zien. ‘De noodzakelijkheid (zegt hij, bl. 84) eener groote verandering in de grondbeginsels van het oude Fransche regeringsstelsel ontleende haren oorsprong uit de geweldenarijen, door vorige Koningen gepleegd ten aanzien van de vrijheden des onderdaans, en het gepaste tijdstip voor de ten uitvoerbren- | |
[pagina 643]
| |
ging dier verandering werd aangebragt door de zwakheid en geldelijke verlegenheid der toenmalige Regering; en dezelve zou hebben bestaan, al had het Fransche Hof en deszelfs hooge rangen de eenvoudige en deugdzame zeden van Sparta vereenigd met het krachtdadig en zuiver geloof der oorspronkelijke Christenen.’ Het onderscheid is, volgens hem, dit: een deugdzaam en godsdienstig Volk zou slechts de misbruiken weggeruimd, en geene ijdele hersenschimmen nagejaagd hebben. Elders zegt hij (bl. 90): ‘Vrijmagtige Vorsten stellen zich bloot aan alle de smaadredenen des Volks wegens verkeerde besturing, waartegen de Koningen in beperkte besturen grootendeels gewaarborgd zijn door de tusschenkomst der overige Magten der Staatsregeling, of door de verantwoordelijkheid der Ministers voor de maatregelen, welke zij voordragen; terwijl hij, die gestegen is tot den hoogsten top van uitvoerende Magt, geene schutsmuren heeft, om zich tegen den storm te beschermen.’ Eene ontwijfelbare, ook in onze dagen blijkende waarheid! Na de aanleidingen tot de Omwenteling in de drie eerste Hoofdstukken te hebben geschetst, wordt deze groote gebeurtenis zelve den lezer door onzen Schrijver voor oogen gesteld. Hij dagteekent die van den 5 Mei 1789, den eersten dag van de vergadering der Staten-Generaal. De leden derzelve, die naderhand Nationale of Constituérende Vergadering genoemd werd, worden door w. scott in een ongunstig daglicht geplaatst. De Geleerden waren, volgens hem, planmakers; er waren velen van geringen stand, ongelukkig zelfs plaatsnijders, (zou dit eene fout in de vertaling zijn?) voorts Geestelijken zonder standplaatsen, Geneesheeren zonder zieken, Bankiers, die ook hier aktiehandelaars en kansrekenaars wilden zijn, en Edelen, door verlies van goeden naam uit hunnen rang verdreven. Dit is dat derde uit het Volk, waarvan toch een zeer koningsgezind Schrijver, (beaulieu) zegt: Ils étaient considérés, dans leurs conditions respectives, pour leurs talens et leur réputation comme l'élite des Français. Tous risquaient leur vie au bouleversement de la patrie, la plupart des grandes dignités, et presque tous une fortune considérable. Zijn deze beide opgaven niet lijnregt strijdig tegen elkander? Wij gelooven, dat die van walter scott, door eenzijdigheid ingegeven, de minst juiste is. - Reed, boven hebben wij gezien, hoe de Britsche Schrijver den 14 | |
[pagina 644]
| |
Julij beschouwt. Hij wilde, dat lodewijk XVI zich toen aan het hoofd zijner troepen gezet, de Nationale Vergadering zou opgeroepen hebben, om zich met hem te vereenigen tot verdrijving der muiters, en daarna, hersteld in de volheid der magt, toch met die zelfde Vergadering over derzelver gedeeltelijken afstand moest hebben gehandeld. In hoe verre zulks, in de gegevene omstandigheden, bij het reeds begounen verval aan krijgstucht en gehoorzaamheid der Fransche troepen, ('t welk de Schrijver zelf op bl. 215 erkent) zou mogelijk geweest zijn, ten zij meu zich aan vreemde had willen vertrouwen, (iets, hetwelk het volksmisnoegen ten top zou hebben gevoerd) laten wij over aan de beoordeeling des onzijdigen lezers. Lodewijk XVIII heeft daarvan in 1815 een treurig voorbeeld gezien! De Koning moest des noods gestorven zijn, zegt walter scott. Hierop hebben wij niets te antwoorden. Een snaphaanschot had in 1789 zekerlijk zijn leven een' Koning waardiger, minder wreed en minder droevig geëindigd, dan de moordbijl in 1793! Doch wij schenken onzen Schrijver den 14 Julij, den 4 Augustus; de opoffering (vrijwillig) aller leenroerige regten had geen voorwerp van zijnen spot of hekeling moeten zijn. De moordtooneelen van 5 en 6 October 1789, en de gewelddadige verplaatsing van den Koning uit Versailles naar Parijs, begiunen een nieuw tijdvak. Nu is de Koning geheel gevangen. De herstelling der orde door la fayette, de achtereenvolgende wetten der Nationale Vergadering, vooral die invoering der gelijkheid ten doel hebben, worden nu met een' vlugtigen oogwenk beschouwd. Het is echter geheel verkeerd, en het komt ons onbegrijpelijk voor, hoe de kundige Schrijver in deze dwaling vervallen is, dat men ten tijde der Constituérende Vergadering reeds de onbeduidende titels van Mijn Heer en Mevrouw zou hebben verboden. Integendeel werd dit nu, na afschassing der titels, de algemeene benaming. De invoering van het ongerijmde Burger en Burgeres, in plaats van Mijn Heer en Mevrouw, had eerst onder de heerschappij van het graauw, in 1793, plaats. De gebeurtenissen van 1790, de beroemde Federatie op het veld van Mars, waarvan Mevrouw de stael zegt: le dernier mouvement d un enthousiasme vraiment national l'est fait voir à cette fédération de 1790, worden genoegzaam geheel met stilzwijgen voorbijgegaan. De vlugt des Konings in 1791, zijne gevangenneming, en herstelling door de Constitutie, de laatste | |
[pagina 645]
| |
dagen der eerste Omwenteling onder de tweede of zoogenaamde Wetgevende Vergadering, besluiten dit Deel, waarin men ook een overzigt der geestgesteldheid in Engeland, ten aanzien der Fransche Omwenteling, aantreft. Over 't algemeen is de beroemde Schrijver niet beneden zijn onderwerp gebleven. Hij bemint de vrijheid, maar eene geregelde vrijheid, zoo als in Brittanje, en gispt gestreng, maar toch doorgaans regtvaardig, de vrijheids-droomen der Franschen, die in een zoo verschrikkelijk ontwaken geëindigd zijn. Het is zonderling, dat de nommering der bladzijden op bl. 252 afbreekt, en weder van 1 tot 226 doorloopt. Dit is zekerlijk gedaan om de vertaling te bespoedigen, die dus waarschijnlijk aan twee handen is toebetrouwd, heswelk men ook daaraan ziet, dat in het eerste gedeelte overal verkeerdelijk neckar, in het tweede necker gespeld wordt. Wij zijn niet voor zulke stoomvertalingen, en overal draagt ook deze bewijzen van niet met behoorlijken tijd en bedaardheid gesteld te zijn. Sommige volzinnen zijn naauwelijks verstaanbaar; andere stijf, gewrongen, en hebben een Engelsch aanzien, hetwelk den Vertaler (althans den man, die zich op den titel als zoodanig uitsluitend noemt, en die zich door verscheidene geschriften in 't Hollandsch bekend gemaakt heeft) anders niet eigen is. Niemand zou in dien stijl den wegslependen Schrijver van Ivanhoe herkennen. Één staaltje slechts: ‘Zij (de misbruiken) hadden niet zoo zeer de aanmerkingen en beoordeelingen ontduikt (ontdoken) van schrandere redenaars en diepe denkers, die reeds de geleigeesten der Eeuw geworden waren, maar de eigendunkelijke magt, onder welke zij gebukt gingen, verhinderde, dat die beschouwingen een beoefenend en dienstbaar karakter verkregen.’ (Bl. 93.) Gedurig wordt de Nationale Vergadering de Conventie genoemd. Is dit eene verwarring van denkbeelden, aan den Schrijver of aan den Vertaler te wijten? Immers, de Conventie vergaderde na de tweede Omwenteling, bij het nog rookende bloed der slagtoffers van September, en begon met het vaststellen der Republiek. Zij eerst heeft Frankrijk met moordschavotten bedekt. Niemand zal het werk, zoo als het hier ligt, aan walter scott ontzeggen. Deszelfs levendige manier van voorstelling en dichterlijke beelden kenmerken hem genoegzaam. Doch deze beelden zijn niet altijd even juist; b.v. Het was op den 14 Julij, dat de Fransche Armee hare Koningsgezind- | |
[pagina 646]
| |
heid verliet, welke zij tot dusver, zelfs al te zeer, als den God van hare afgoderij geëerbiedigd had, en welke nu, even als de tempel van Persepolis, te midden van wijndampen en op aandrijving van hoeren, vernietigd werd. Andere zijn voortreffelijk, en onder deze munt de volgende vergelijking uit, die bij den Lezer geen' ongunstigen indruk van het werk zal achterlaten: De vrijheid der drukpers is eene rots, waarop menig schip kan schipbreuk lijden, en schipbreuk geleden heeft, en vergaan is; maar dezelfde rots verschaft den grondslag voor het helderste en heerlijkste baken. |
|