| |
| |
| |
Geschiedkundig Overzigt omtrent de heerschende en voorkomende Oogziekten in Nederland; door W. Mensert. Iste Stuk.
(Vervolg en slot van bl. 585.)
Inderdaad, het was gedurende een groot gedeelte der achttiende eeuw, dat niet slechts in Nederland, maar ook zelfs in het naburig Duitschland, de hoop van alle bemiddelde staarblinden op Frankrijk gerigt was, in welk tijdvak het oog schier bij uitsluiting aan het fijne gevoel van Fransche handen werd toevertrouwd. Van lieverlede, echter, kwam bij onze landgenooten het gezond verstand weder boven. Men begon te begrijpen, dat de Nederlanders niet minder dan andere natiën tot het verrigten van heelkundige kunstbewerkingen geschikt waren, en meer vertrouwen op zijne eigene kunstoefenaren te vestigen; en de te regt, ook in het vak der Oogenheelkunst, beroemde mannen, ten haaff, gram, nettis, c. stijger, balthazaar, de witt en jericho hebben ons vervolgens de onwrikbaarste bewijzen verschaft, dat het destijds meer aan de behoefte van eene geregelde opleiding en aanmoedigende voorbeelden, dan wel aan de geschiktheid en andere vereischten ontbroken heeft; hetgeen wijders door den voortgang der wetenschap zelve nader is bevestigd geworden, daar, behalve de reeds genoemde Genees- en Heelkundigen, inzonderheid sant croos, j. van der haar, j.c. kleber, j. kragtingh, d. van gesscher, g.j. van wy, h. nissen, g. greeve, m.s. du puy, f. buchner, mensing, j. staal, c.h. brink en a. van onzelen zich allen deswege, de een meer, de ander min, verdienstelijk gemaakt hebben. Het is zoo, velen hunner hebben niets hoegenaamd over dit vak in het licht gegeven; doch ook dit verlies voor het wetenschappelijk gedeelte der kunst is in vele opzigten door echt praktische bijdragen van andere
| |
| |
Nederlandsche Genees- en Heelkundigen vergoed, onder welke de beroemde en onvermoeide thomassen a thuessink, w.f. buchner, van onsenoort, van der hout, c. mulder, hendriks enz. te regt verdienen vermeld te worden; zoodat, ofschoon de Schrijver, met vaderlandsche rondborstigheid, openhartig erkent, dat sedert de buitengewone vorderingen, welke in de laatste jaren, en wel inzonderheid in deze negentiende eeuw, beide in de theorie en in de praktijk van dit gedeelte der kunst hebben plaats gehad, en welke vooral uit de leerscholen van onderscheidene uitmuntende Duitsche Oogartsen herkomstig zijn, de Nederlandsche kunstoefenaren zich zekerlijk omtrent de Ophthalmologie niet met de buitenlandsche, inzonderheid met de Hoogduitsche, Italiaansche en Engelsche Oogartsen (omtrent de Fransche wil de Schrijver zulks niet zoo gaaf toestaan) kunnen meten, Dr. mensert echter door deze voor ons liggende verhandeling onwraakbaar bewezen heeft, dat men omtrent het vak der oogziekten in Nederland nimmer werkeloos geweest is, en dat de Nederlanders integendeel zeer veel ter bevordering en meer grondige kennis van dit zoo belangrijk gedeelte der Heelkunst hebben bijgedragen; gelijk er ook in Nederland in de laatste jaren eene merkbare verbetering omtrent de ophthalmologische wetenschap heeft plaats gehad: zoodat de Nederlanders zich thans met regt op zeer ervarene Genees- en Heelkundigen, welke de Oogenheelkunst voorstaan, als ansiaux, ens, hendriks, haan, kluyskens, kirckhoff, logger, van onsenoord en seutin, en wij aarzelen niet, onzen verdienstelijken Schrijver, die hier natuurlijk zichzelven verzwijgt, onder dezelve eene der eerste plaatsen in te ruimen, beroemen kunnen.
De bijgevoegde tabellen, welke eigenlijk tot het tweede stuk, of het praktische gedeelte dezer verhandeling, behooren, behelzen de uitkomsten eener voortgezette aanteekening, strekkende ter aanduiding, welke oogziekten, gedurende vijf achtereenvolgende jaren, van 1820 tot 1825, meer- of minder, vooral bij de behoef- | |
| |
tigen, door den Schrijver zijn opgemerkt. De vijf eerste derzelven bevatten een tabellarisch overzigt der verschillende oogziekten, door hem in ieder jaar waargenomen; terwijl de zesde eene recapitulatie der vijf vorige tabellen uitmaakt, zoo wegens het geheel getal van de daarin bevatte oogziekten, als ter vergelijking, of daarbij ook eenig verschil in de jaargetijden plaats hebbe, hetgeen ons echter luttel voorkomt; alleen schijnen dezelve te bevestigen, dat het getal der ooglijders in het voor- en najaar dat der overige saizoenen eenigermate overtreft; terwijl men voorts uit de geslachtsoptelling waarneemt, dat het getal der ooglijders van het vrouwelijk dat van het mannelijk geslacht verre overtreft, immers onder de behoeftige klasse in de aangeteekende vijf jaren schier een vierde overtroffen heeft; alsmede een overzigt betrekkelijk de ophthalmia neonatorum, welke in gezegd vijfjarig tijdvak 59 lijders bedragen heeft, waarvan 38 van het mannelijk en 21 van het vrouwelijk geslacht; hebbende de ondervinding den Schrijver steeds geleerd, dat het getal der jongens, daaraan lijdende, dat der meisjes verre overtreft; terwijl de zevende tabel ons een tabellarisch overzigt geeft van de operatiën, door hem, als Stads Operateur van de Cataract, in het St. Pieters Gasthuis te Amsterdam, van den 26 April 1811 tot den 8 October 1825 ingesloten, en dus in vijftien achtereenvolgendejaren, verrigt, waaruit blijkt, dat het totaal der aldaar door hem in dat tijdperk geopereerde oogen bedragen heeft 181 bij 111 personen, waarvan 32 mannen, 72 vrouwen, 4 jongens en 3 meisjes; van de geopereerde oogen waren er
149 blaauwe of grijze, en slechts 32 bruine; van deze nu zijn bij 83 personen 137 oogen geheel hersteld, en nog bij 18 personen van 23 oogen het gezigt gedeeltelijk of met één oog hersteld; zoodat er dus onder de geheele massa slechts 10 personen zijn, bij welke het gezigt niet hersteld, en de operatie geheel vruchteloos geweest is; van de operatiën zijn er 95 regtsche en 86 linksche geweest, waaronder 166 extractiën, 17 keratonyxis, en 1 volgens de methode van Dr. adams; bevattende de achtste tabel een algemeen overzigt van de
| |
| |
door hem gedurende een tijdvak van 20 jaren gedane Cataract-operatiën, en wel met bepaalde opgave van de verschillende soorten van Cataract, waaruit blijkt, dat door hem in 't geheel 810 oogen zijn geopereerd bij 548 personen, waaronder 201 van het mannelijk en 347 van het vrouwelijk geslacht, zijnde deze operatiën verrigt aan 660 blaauwe en 150 bruine oogen, en aan 425 linker en 385 regter oogen; van deze 810 door den Schrijver gedane operatiën zijn er 614 geheel en 100 ten deele hersteld, terwijl de overige 96 operatiën mislukt zijn, zoodat er dus van de 548 personen 382 geheel, 102 gedeeltelijk, en 64 niet hersteld zijn.
Ziet daar, waarde Landgenooten, een beknopt verslag van deze hoogstbelangrijke verhandeling, welke zeer juist door bestuurders van het Hoornsche Genootschap vis unita fortior eenig in hare soort genoemd wordt, en waarin derzelver verdienstelijke Schrijver, met bondige bewijzen, den Nederlandschen, te vaak bij de buitenlanders miskenden kunstroem, zoo ten opzigte van de theorie als van de praktijk van dit gewigtig gedeelte der Geneeskunst, voortreffelijk gehandhaafd heeft. Zij levert ons op nieuw een doorslaand bewijs op van 's mans onvermoeiden ijver in het steeds vlijtig voortzetten zijner ophthalmologische studiën, - van zijne onafgebrokene pogingen, om dit met het maatschappelijk welzijn zoo innig verbonden gedeelte der Geneeskunst in zijn vaderland tot denzelfden trap van volkomenheid op te voeren, welke hetzelve thans zoo wel in het naburig Duitschland als in de Britsche Rijken bereikt heeft, en eindelijk van zijne uitstekende talenten in het uitoefenen van de operatie van de Cataract. Inderdaad, wij zijn herhaalde malen ooggetuigen geweest van des Schrijvers buitengewone handigheid in het verrigten dezer kunstbewerking, voor welke hij als 't ware schijnt geboren te zijn, en waaromtrent de zoo algemeen gunstig uitgevallene resultaten thans geen den minsten twijfel meer overlaten.
De eenige aanmerking, welke ons onder het lezen dezer verhandeling is voorgekomen, bestaat hierin, dat de
| |
| |
strekking, welke de Schrijver aan dit eerste stuk, of het theoretisch gedeelte zijner verhandeling, gegeven heeft, ons min doelmatig en onvoldoende is voorgekomen, en dat hij in het behandelen van hetzelve het beoogde doel vaak meer of min schijnt uit het oog te hebben verloren. Immers, indien 's mans kennelijk doel is, geene algemeene geschiedenis der ophthalmologische studiën te leveren, maar zich te bepalen tot een algemeen overzigt der in het Nederlandsche Rijk meer of min voorkomende oogziekten, en om ons onze oogziekten, inzonderheid uit onze Schrijvers, te leeren kennen, zoo ware het te wenschen geweest en zoude men natuurlijk verwacht hebben, dat Dr. mensert, in plaats van deze zijne verhandeling voor een aanmerkelijk gedeelte op te vullen met de hier eigenlijk niet te huis behoorende geschiedenis der ophthalmologische studiën in vreemde landen, hetgeen thans de lezing niet zeer aangenaam of vloeijend maakt, maar integendeel aan dezelve als 't ware eenigzins de gedaante eener ophthalmologische kronijk gegeven heeft, ons hier zoude geleverd hebben een algemeen geschiedkundig overzigt omtrent de in Nederland heerschende en voorkomende oogziekten, in zoo verre men dezelve uit onze inlandsche Schrijvers kan leeren kennen, en vervolgens het gebrekkige of min voldoende van derzelver schriften door zijne talrijke eigene waarnemingen, of wel ook door het te baat nemen van vreemde Schrijvers, zoude hebben verbeterd.
Verre zij het intusschen van ons, door deze, zoo wij vermeenen, allezins gegronde aanmerking, welke wij, indachtig aan de spreuk: amicus Plato, sed magis amica veritas, Dr. mensert niet hebben willen schuldig blijven, aan des Schrijvers, over het geheel genomen, zoo nuttige mededeeling in het minste onze goedkeuring te willen ontzeggen. Het tegendeel is waar, niet slechts te onzen opzigte, maar ook, zoo wij durven vertrouwen, ten aanzien van alle onze kunstbroeders, indien zij slechts de moeijelijkheid der opgenomene taak in overweging gelieven te nemen, en daarbij in 't oog
| |
| |
houden, dat de Schrijver, als de eerste of ijsbreker in dit vak, hier een geheel ongebaand spoor bewandelt. - Wij aarzelen dus niet, om aan onzen verdienstelijken Landgenoot, in naam van het Geneeskundig Publiek, onzen hartelijken dank te betuigen voor deze, inzonderheid door 's mans eigene waarnemingen en bijgevoegde praktikale tabellen, allezins belangrijke bijdrage ter volmaking van het zoo gewigtig, door hem bijzonder beoefend vak der Geneeskunst, namelijk de Oogziekten, en zien het tweede stuk, of het praktische dezer verhandeling, reikhalzend te gemoet. |
|