Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Adres aan alle mijne Hervormde Geloofsgenooten. Vierde Druk. Te Amsterdam, bij J.H. den Ouden. 1827. In gr. 8vo. 24 Bl. f :-30.
| |
[pagina 603]
| |
schikt motto zijn geweest voor het eerstgenoemd geschrift. De Schrijver, die tegen wil en dank bekend is geworden, is de 's Gravenhaagsche Predikant dirk molenaar. Het schijnt, dat het kleine stukje van Do. kuiperGa naar voetnoot(*) ook molenaar heeft gebelgd, die, even als de factie van bilderdijk cum suis, twist en tweedragt zaait, en niemand duldt, die van liefde en eensgezindheid spreekt, of in dien echten geest des Evangelies handelt. De eerwaardige en liefderijk regtzinnige kuiper deed veel nut bij eenvoudigen, die nu niet zoo gemakkelijk konden belezen worden, om overal onregtzinnigheid te ruiken. Deze hinderpaal voor twistzoekers moest dan ook uit den weg worden geruimd. Daarom was het wel te verwachten, dat er een libel, als bovenstaand Adres, in het licht kwam, uit den bekenden winkel. De conspiratie tegen de Christelijke liefde kon nu onmogelijk stilzwijgen. De listige wijze, op welke molenaar dit Adres den Drukker deed geworden, strekt ons geenszins ten waarborg, dat hij met dit geschrift goede bedoelingen heeft gehad. Die tegen medebroeders de pen opvat, noeme even goed zijnen naam als Do. kuiper, die voor de goede zaak schreef. Nu herinnert ons het Adres van molenaar, nameloos den Drukker geworden, onder het postmerk Utrecht, de onfeilbare uitspraak des Heeren: Een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijne werken niet bestraft worden; joann. III:20. Men behoeft ook maar dit Adres te doorbladeren, om het kwade, dat toch nu aan het licht is gekomen, overal te ontdekken. De waarheid, welke hier gedeeltelijk, schoon slechts in schijn, voorkomt, levert alleen het voertuig, met hetwelk allerlei logen en onwaarheid, en, laten wij het maar eigenlijk noemen, de zwartste laster wordt rondgevoerd. Geen bedienaar van het Evangelie moest ooit de pen leenen, om zulke lasteringen voor goede munt onder de menschen te brengen. Men moet wel verre van de zuivere Bijbelleer afgeweken zijn, om zoo iets in gedachten te nemen, laat staan uit te voeren. Doch wij stappen van molenaar af, om redenen, die wij hieronder zullen opgeven. Want wij hebben geen plan, een ge- | |
[pagina 604]
| |
schrift, dat ons te Jezuitsch is, om alleen aan molenaar als Schrijver te denken, te wederleggen. Zoo toch zou onze Recensie moeten zijn. Quot verba, tot fere mendacia. De aanwijzing hiervan sticht niet, vooral niet, wanneer de Delinquant, volgens pligt en geweten, gehouden is, overal, in het oor zoo wel als op de daken, waarheid te prediken. Gemakkelijk was derhalve de taak, welke de ongenoemde Steller van het tweede geschrift op zich genomen heeft te vervullen. In vliegende haast schijnt dan ook deze Schrijver het beruchte Adres getoetst te hebben aan den geest der waarheid, der liefde en des vredes. Het geeft ons genoegen, dat deze toets, welke molenaar geen oogenblik kon doorstaan, alom met graagte is ontvangen. Dit bewijst ons, dat molenaar's oogmerk, ook in een ander opzigt, dan hij in het Rekest aan Z.M. schijnt verklaard te hebben, mislukt is. En juist de graagte, met welke men het tegenschrift ontving, zag de leemten en de oppervlakkigheid over het hoofd, welke in dat tegenschrift, als natuurlijke gevolgen van den gemaakten spoed, zich laten ontdekken. Doch, vergeleken met molenaar's lasterschrift, is deze toetsing grondig en voortreffelijk, zoo als dit ook natuurlijk is. De logen, hoe fraai en lang ook opgesierd, is altijd afzigtelijk, bij de waarheid, die zich, zonder tooi en bij de eerste noodiging, aan het oog vertoont. Aangezocht om beide deze werkjes te beoordeelen, hadden wij ons daartoe reeds gezet; maar wij ontvingen het onderstaande stuk, dat wij, te onzer regtvaardiging in het niet verder beoordeelen dezer werkjes, en tot verdere inlichting onzer Lezers, wien de Rotterdamsche en Haarlemsche Couranten d.d. 2 Oct. 1827 in handen zijn geweest, hier laten volgen. Wij wenschen, dat het gewoel der trotsche en eigenbatige raddraaijers eenigermate ophoude, en dat wij verder met die onruststokende blaauwboekjes niets meer zullen te doen hebben. De duidelijk verklaarde meening van Z.M. onzen Koning zal, hopen wij, aan twistgierige zelfzoekers hunnen verderfelijken arbeid wel eenigzins verleeren.
Wij willem enz.
Gezien het Rapport van Onzen Staatsraad, Directeur - Generaal voor de zaken der Hervormde Kerk, enz. van den 18den Mei ll. No. 1, nopens den aard en de strekking van zeker nameloos geschrift, door den Boekhandelaar J.H. den | |
[pagina 605]
| |
Ouden te Amsterdam uitgegeven, en ten titel voerende; Adres aan alle mijne Hervormde Geloofsgenooten. Gezien het Rapport van Onzen Minister van Justitie van den 7den Julij ll. litt. X12, waaruit blijkt, dat de Hervormde Predikant D. Molenaar te 's Gravenhage schrijver is van bedoeld stuk. Gezien het Rekest van evengemelden Predikant van den 23sten Julij ll., daarbij te kennen gevende, een innig smartgevoel te hebben, dat deze zaak ter Onzer kennis was gekomen en Ons ongenoegen had verwekt, en verklarende het geheel tegen zijn doel en wensch te zijn, door zoodanig een Adres eenige scheuring of onrust in de Vaderlandsche Kerk te verwekken; voorts de stelligste verklaringen afleggende van zijne goede bedoelingen, en, daar hij met leedwezen ziet, dat de aangewende middelen eene tegenovergestelde opvatting ondergingen en dus zeker niet doelmatig waren, de hoop betuigende, met deze verklaring, onverminderd in Onze goedgunstigheid te deelen; verzekering gevende, dat door hem niets ondernomen zal worden, hetwelk den schijn hebben kan van de rust der Kerk te verstoren. Gehoord de Adviezen van Onzen Staatsraad, Directeur-Generaal voorn., van de Commissie uit den Raad van State voor de zaken der Hervormde Kerk, en van Onzen Minister van Justitie. Hebben goedgevonden en verstaan, disponerende op het Rekest, Ons door den Predikant D. Molenaar, te 's Gravenhage, ingediend, aan denzelven bij deze te kennen te geven: dat Wij zijn nameloos geschrift, onder den titel van: Adres aan alle mijne Hervormde Geloofsgenooten, met ongenoegen en afkeuring hebben gelezen; doch niettemin, in aanmerking nemende de betuigingen omtrent zijne bedoeling, gezindheden en leedwezen, door denzelven bij. zijn opgemeld Rekest gedaan, voor het tegenwoordige, deze voor Ons zeer onaangename zaak daarbij zullen laten berusten; in het vertrouwen, dat de Rekestrant zich zorgvuldig zal onthouden van alles, wat de rust in de Hervormde Kerk zoude kunnen storen, en zich overeenkomstig de Wetten en Reglementen zal gedragen. Afschriften dezes zullen, enz. Laken, den 22sten September 1827.
Dit Besluit van onzen geliefden en verlichten Koning ontslaat ons van verdere beoordeeling dezer werkjes. Het doe ook eens ophouden het gewoel der kennis, die opgeblazen | |
[pagina 606]
| |
maakt, en die van de stichtende liefde niet wil hooren! Tot leering voor molenaar en dergelijke Scribleri volge nog dit bekende: Al is de logen nog zoo snel,
De waarheid achterhaalt haar wel.
|
|