Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 595]
| |
De Koepokinenting of eenige vraagstukken nopens de Vaccine, onpartijdig onderzocht tot heil des menschdoms. Aan alle Regeeringen en Artzen op het harte gedrukt door een veele jaren gepractiseerd hebbende Geneesheer. Uit het Hoogduitsch vertaald, met eene Voorrede en ingevlochte Aanmerkingen vermeerderd door Abraham Capadose, Med. Doct. Te Amsterdam, bij J.H. den Ouden. 1827. In gr. 8vo. XXIV, 45 Bl. f :-90.De gevoelens van den Amsterdamschen Geneesheer capadose, ten aanzien der Koepokinenting, zijn algemeen bekend, en het publiek is niet onkundig omtrent de ongunstige strekking, welke zijne schriften voor deze weldadige ontdekking bezitten. Voorname Geneeskundigen hebben hare onbetwistbare waarde, tegen de, zoo ongepaste als ongegronde, bestrijding van genoemden Geneesheer, met regt, door eene openbare wederlegging zijner overdrevene begrippen, gehandhaafd, en zulks op eene wijze, dat daartegen, gelijk men zeggen zou, niets met grond meer te zeggen valt. Dit heeft echter bij capadose die uitwerking nog niet te weeg gebragt, maar integendeel zijnen lust tot wedergeschrijf op ieuw opgewekt, en zijn gemoed nog heftiger gemaakt, zoodat hij thans meer dan ooit tegen de Koepokinenting en derzelver voorstanders in driftvervoering uitvaart, ja zich niet ontziet, daartegen scheldwoorden te bezigen. Even als zekere beesten, door hen aan te porren, bestendig sterker en tot heeschwordens toe hunne stem laten hooren, zoo schijnt de Doctor steeds boozer en grimmiger te worden, dewijl hij ziet, dat zijne ongerijmde gevoelens nog geenen genoegzamen ingang vinden, die van meer dan éénen kant wederlegd en naar verdienste ten toon zijn gesteld. - Hij toont zich dan nogmaals geneigd, zijne pijlen tegen de vaccine en vaccinatoren te rigten, of liever zijne gal uit te braken. Hiertoe heeft hij geschikt geoordeeld, den inhoud van zeker geschrift, vóór eenige jaren, zonder naam des schrijvers en zonder jaarteeken, te Hamburg uitgekomen, bij wijze van uittreksel, aan onze landgenooten in het Nederduitsch mede te deelen, vergezeld van zijne eigene gevoelens en aanmerkingen. Ofschoon het Hoogduitsche geschrift, dat hier eigenlijk alleen tot een voertuig van capadose's vuilaardig uitwerpsel mis- | |
[pagina 596]
| |
bruikt wordt, op zichzelf juist op geene groote aanbeveling aanspraak kan maken, zoo is het evenwel in een' vrij gematigden toon geschreven. Men dient in aanmerking te nemen, dat het reeds vóór vele jaren in het licht is verschenen, toen er nog menige bedenkingen tegen de Koepokinenting gemaakt werden, die thans, bij de meer en meer bevestigde nuttigheid derzelve, door de ondervinding zelve wederlegd zijn. De schrijver is geen volstrekt bestrijder der vaccine, maar veeleer een gematigd voorstander van dezelve. Hij geeft evenwel eenige bedenkingen en bezwaren tegen de Koepokinenting aan alle Regeringen en Geneesheeren in overweging, welke uit wezenlijke overtuiging schijnen voort te vloeijen, niet zoo zeer uit stijfhoofdigheid of vooroordeel, gelijk uit het slot genoegzaam kan worden opgemaakt. De geopperde bezwaren zijn de zoodanige, welke te voren meermalen gemaakt zijn, en hoofdzakelijk hierop neêrkomen, dat door het overbrengen van de koepokstof op het menschelijk ligchaam tot het ontstaan van meerdere soorten van ziekten de gelegenheid wordt gegeven; - dat de in het ligchaam aanwezige of aangeborene pokstof niet wordt uitgedreven, en dns die stof als 't ware opgesloten blijft, en eene inwendige verandering ondergaat, waardoor wel te weeg wordt gebragt, dat de akelige pokziekte zich niet meer kan vertoonen, maar geenszins verhinderd, dat het gif zich op eene andere wijze en in eenen anderen vorm bij gevaccineerden kan ontwikkelen en te voorschijn komen; waaruit men, zoo als bekend is, het verergeren van sommige ziekten en het ontstaan van andere, die te voren niet of min bekend waren, heeft willen asleiden; - voorts de bedenking, of niet, door de inenting van eene ziektestof der dieren op den mensch, deze daardoor eene meerdere vatbaarheid zoude kunnen erlangen voor onderscheidene veeziekten, enz. Hoe redelijk intusschen en onbekrompen deze schrijver, ongeacht zijne medegedeelde bezwaren, over de zaak denkt, blijkt uit zijn besluit. ‘Beleedigend,’ zegt hij, ‘zou de gedachte zijn, dat iets anders, dan het heil der menschen, en de opwekking tot een ernstig onderzoek, in deze het doel zou zijn. Aan den uitvinder van deze inenting, aan alle zijne navolgers, aan alle de beschermers dier kunst blijft immers de roem, dat zij tot nut van hunn' evennaasten hebben willen werkzaam zijn, en, naar hun beste weten, daaraan gearbeid hebben. De gevolgen zijn voor oogen. | |
[pagina 597]
| |
Hunne eeuw zegent ze en beloont ze. Vóór hen ging 't ook aan vele anderen aldus, en de roem verzelde hen zoo lang, tot dat hunne stellingen door anderen verworpen werden. Desniettemin ging hun naam niet verloren; zij bleven uitvinders, en het goede, dat ons, door hunne ontdekkingen, te beurt viel, werd ten nutte gemaakt. - Het zou dan ook onzin wezen, te willen zeggen, dat men zich daarom van het vaccineren zou moeten onthouden, omdat het mogelijk is, dat in de toekomst hieruit iets nadeeligs zou kunnen ontstaan. Eene mogelijkheid is geene zekerheid, ja nog niet eens eene waarschijnlijkheid. Laat men dan van het tegenwoordig goede gebruik maken, maar met alle mogelijke voorzigtigheid, ja zoo gebruik maken, dat men daaruit die gevolgtrekking kan maken, dat niet ten laatste een zeker kwaad daaruit geboren worde. Met naauwkeurigheid zij dan de werking der gevolgen onderzocht; de schade, waarvoor men slechts bevreesd is, trachte men uit den weg te ruimen; zoo zal ieder den hem opgelegden pligt vervuld hebben.’ Indien men deze regtgeaarde en zachtmoedige gevoelens van den schrijver vergelijkt met de overdrevene, partijdige en onverdraagzame beginselen van den vertaler, dan levert zulks een wonderlijk contrast op, en dan is het reeds onverklaarbaar, hoe deze hem tot eenen beschermer heeft kunnen verkiezen, onder wiens geleide hij thans wederom optreedt, hoezeer beiden dan, in eenige opzigten, de zaak der vaccine uit een gelijksoortig oogpunt mogen beschouwen; maar dan kan het ons tevens te minder verwonderen, dat hij ook hier en daar zijnen schrijver, wanneer deze zich nu en dan nog al te gunstig over de Koepokinenting uitlaat, tegenvalt, hem van inconfequentie beschuldigt, en zelfs met zijnen patroon den spot drijft. De zamenstelling van capadose's geschrijf is dus reeds op zichzelve vrij zonderling. Gedeeltelijk is het eene vertaling, zoo het schijnt, gedeeltelijk eene mededeeling van des schrijvers denkbeelden, door den mond van den vertaler, op zijne wijze uitgelegd en van zijne eigene aanmerkingen en gevolgtrekkingen voorzien. Het is hierdoor moeijelijk, altijd terstond te begrijpen, wat aan den schrijver, wat aan den vertaler toebehoort. Het laatste is evenwel, bij nadere beschouwing, algemeen vrij kenbaar aan de bekende schrijfwijze van den laatsten, als zijnde doorgaans met schriftuur- | |
[pagina 598]
| |
plaatsen ruim voorzien, die dikwijls ver gezocht, weinig toepasselijk zijn, en er als aan de haren worden bijgesleept. Capadose laat zich, onder anderen, en op verschillende plaatsen, dus hooren: De vaccine is eene God tergende, en te gelijker tijd der kinderen gezondheid verwoestende manoeuvre, eene zoo goddelooze als verderfelijke praktijk, eene ongeoorloofde en verderfelijke kinder - verontreiniging. Een helder oordeel en een ootmoedig bestaan voor God, met een levendig en hartelijk gevoel van volkomene afhankelijkheid, zal men vruchteloos bij een' doordrijver der vaccine zoeken; de menigvuldige voorstanders dier kunstbewerking zijn vooral te vinden óf bij hen, die, steeds in alles even laauw en onverschillig in de dingen des Hemels, zich, ook met betrekking tot de vaccine, even onverschillig en zonder nadenken door den stroom laten wegslepen, óf zij behooren tot de zoogenoemde verlichten dezer eeuw, die alwat het verborgen, maar vastgeworteld onkruid van eigen geregtigheid en eigen kracht eenigzins voedsel geeft, gretig aannemen, en dus ook meestal de hevigste doordrijvers zijn van een zoo onmiskenbaar der menschen hoogmoed en Gode wederstrevigheid aankweekende uitvinding. Zoo men alle die noodlottige waarborgen, zegt hij al verder, tegen ziekten, tegen de nationale armoede, tegen de schade van overstrooming, tegen brand, enz. waarmede deze eeuw, en helaas! het zoo diep gezonken Nederland in het bijzonder, overkropt is, niet, uit het besef der onbetamelijkheid en der hemelterging, die inderdaad het fondament is van alle die zondige ondernemingen, wil laten varen, zal eene droevige, maar heilzame ondervinding den mensch ten laatste wijzer maken, en hij zal met schade en schande gewaar worden, dat 't hem niet goedis, de verzenen tegen de prikkels te slaan. Zoo moesten de hoogmoedige Babelstichters van achteren ondervinden, dat het door hen uitgedachte middel, ter voorkoming der verstrooijing over de aarde, juist de oorzaak dier verstrooijing geworden is, door de albesturende hand van Hem, die de wijsheid der wijzen doet vergaan. Het zijn de onheiligste en onwettigste middelen, welke bij alle volken door de Geneeskundigen met eene verbazende, in 't oog loopende overdrijving worden gebezigd, om de Koepokinenting door allerlei bedriegelijke aanloksels door te dringen, enz. Hij roept de behoeftige ouders, welke genoodzaakt zijn hunne kinderen tegen hun geweten te laten inenten, daar zij anders verstoken moeten | |
[pagina 599]
| |
blijven van alle leering, medelijdend toe: ‘Ja, nooddruftigen en verdrukten! God zal met u zijn. Hij ziet en hoort u. Lijdt geduldig en biddend, maar onderwerpt u niet aan de zonde! Eert den Koming, maar vreest God alleen!’ - Zoo ruit de Jezuit het volk op, terwijl hij zelf zich schootvrij poogt te stellen! Dit is eene korte schets van den doorgaanden geest, welke in het geschrift, voor zoo ver het aan capadose toebehoort, heerscht. De lezer zal ons, hopen wij, verschoonen, meer uit hetzelve mede te deelen, om het in deszelfs aard en oogmerk te doen kennen. - Er volgt, ten besluite, nog een drietal aanmerkingen, waarin hoofdzakelijk de bezwaren van den schrijver herhaald worden, en hij nader tracht te betoogen, dat, door de vaccine, de tot rijpheid komende pokstof, bij deze of gene individu, in hare natuurlijke ontwikkeling en afneming belemmerd, maar nimmer uitgeroeid wordt; - dat de levenswerking van het ligchaam, door een' ongewonen prikkel, ontstaan uit het ingeworteld koepokgif, gestadig opgewekt wordt en ziekelijk terugwerkt, en wel met overprikkeling, waaruit vele ziekten geboren worden, als algemeene zenuwachtige levendigheid, met zwakheid verbonden, het karakter van het tegenwoordige geslacht (deelt gij ook in hetzelve, Mijnheer capadose? men zou waarlijk zeggen, dat gij insgelijks en wel ter dege gevaccineerd zijt!) en allerbijzonderst van het kinderlijk gestel; het overhaast en ziekelijk ontwikkelen van de eene of andere ziektestof, als mazelen, roodvonk, die dan ook in alle landen van Europa in getal en kwaadaardigheid toenemen; het terugslaan van scherpe stoffen op inwendige deelen, waardoor zoo vele ziekten der kinderen in allerlei vormen vermeerderd zijn, als de croup, de kinkhoest enz.; eindelijk wordt uit het langzaam wortel schieten van de smetstoffe der beesten in het menschelijk ligchaam het gevolg voorspeld, dat er nimmer te voren gekende kwalen uit zullen geboren worden. - Men verge niet van ons, in een tijdschrift als dit, eene geheele wederlegging te geven van al de onbewezene, ongegronde, ja meermalen ongerijmde gevoelens, waarmede de dweepzuchtige en ziekelijke verbeeldingskracht van den Amsterdamschen Geneesheer het publiek op nieuw bezwaart. De laatstgemelde bedenkingen zijn, zoo als wij zeiden, meermalen naar eisch overwogen, en zoo bevredigend opgelost door eenen hufeland, thuessink, ontijd, stipriaan luiscius en zoo vele andere beroemde Geneeskundigen, dat wij zulks hier niet | |
[pagina 600]
| |
behoeven te herhalen. Alleen merken wij aan, dat wij volstrekt niet begrijpen, hoe hier het gezegde van hufeland, ‘dat het door de ondervinding der in 1823 en 1824 geheerscht hebbende epidemie van pokken op nieuw gebleken is, dat de afzondering en de vaccinatie de zekere voorbehoedmiddelen zijn tegen dezelve, zoo wel bij individus, als in het algemeen,’ tot een bewijs tegen het voldoende der Koepokinenting zal kunnen gelden, waartoe het wordt aangevoerd. - Ten aanzien der bedenking, dat sommige ziekten thans menigvuldiger plaats hebben dan te voren, meenen wij te moeten verwijzen naar hetgeen de schrijver (niet de vertaler) zelf hieromtrent zegt: ‘De loop der Geneeskunde en hare ondervindingen leeren ons duidelijk, hoe de stelsels van den mensch met betrekking tot de ziekten aan veranderingen van allerlei aard onderhevig zijn. Er zijn ziekten als 't ware uitgestorven, andere geboren of weder opgestaan, zonder dat wij de oorzaak, hoe of waardoor dit geschied zij, in staat zijn uit te vorschen.’ Men schrijve dan de verergering en vermenigvuldiging van sommige der genoemde ongesteldheden niet toe aan een oorzakelijk verband tusschen de koepokken en dezelve, omdat zij gelijktijdig bestaan, of algemeener geworden zijn, sedert dat de vaccine is uitgevonden; daar trouwens zulks ook omtrent vele dezer ziekten reeds plaats vond, toen de laatste bij ons nog onbekend, ten minste niet algemeen in zwang was. Het blijkt in geenen deele, dat de croup, de kinkhoest, de roodvonk, de mazelen enz. zulke kinderen of personen in een' ergeren trap aandoen, die gevaccineerd zijn, dan die, welke deze kunstbewerking niet ondergaan en natuurlijk gepokt hebben, of zelfs, dat deze ziekten erger en algemeener zouden plaats vinden daar, waar meer, dan waar minder gevaccineerd wordt. Iets, hetgeen reeds lang zou hebben moeten blijken en bewezen zijn, indien de bedoelde vooronderstelling eenigen grond had. - Het is eene even onbewezene vooronderstelling, dat de mensch thans eene grootere vatbaarheid zoude bezitten voor de ziekten der dieren, dan voorheen; noch de beschouwing, noch de ondervinding leveren voor dit gevoelen eenigen grond op. - In hoe ver de vaccine niet alleen de sterfelijkheid reeds heeft verminderd, maar op den middelbaren duur van het menschelijk geslacht een' onbetwistbaar voordeeligen invloed heeft, hierover kan men raadplegen de hoogstbelangrijke waarnemingen van duvillard, over Frankrijk genomen, (Analyse et tableaux de l' influence | |
[pagina 601]
| |
de la petite vérole sur la mortalité) ten einde van den gezegenden invloed dezer kunstbewerking nader en volkomen overtuigd te wordenGa naar voetnoot(*); ten zij men ook hier wederom, met capadose, mogt kunnen goedvinden, aan verzwijging of verdraaijing der feiten te denken, zoo als hij den opstellers der Rapporten in het algemeen durft te last leggen, waarin trouwens, zoo als hij zich niet schaamt te zeggen, de doordrijvers der vaccine weinig zwarigheid maken, zoodra derzelver bekendmaking de zaak der zoo zeer in bescherming genomene Koepokinenting zou kunnen benadeelen. - Dan, genoeg, en reeds te veel, hebben wij uit dit mengsel van schijnbaar gemoedelijke en godsdienstige met onopregte en kwaadaardige beginselen medegedeeld. Indien men al aan de gevoelens van capadose de beste oogmerken mogt willen toekennen, zoo kunnen wij niet voorbij aan te merken, dat dezelve ver verwijderd zijn van dien geest van zachtmoedigheid en verdraagzaamheid te ademen, welke de eerste deugden van dat Evangelie zijn, waaruit hij, op hoogen meestertoon, zoo vele lessen mededeelt. Zijn eigen voorbeeld bewijst volkomen zijn gezegde, dat het meer zegt, den Heer in ootmoed te dienen, dan godsdienstig te zijn. Mogt hij, als nieuw ingewijde in de schoonste Godsdienst, zich de betrachting dezer pligten meer eigen maken! Hij zal zich dan ook voortaan onthouden van andere lieden, die, op eene voorzigtige en onbevooroordeelde wijze, de Koepokinenting en de Geneeskunde trachten te bevorderen, op zulk eene ongegronde en onbeschofte wijze aan te randen, als hij doet, door hen voor kwakzalvers uit | |
[pagina 602]
| |
te schelden, of, van hunne schristen, over de beestelijke inenting, zoo als hij de vaccine gelieft te noemen, handelende, te zeggen, dat dezelve in opdragt, stijl en redenering, in één woord, met den aard des onderwerps, in de volmaaktste harmonie staan; een compliment, hetwelk wij hem, met veel meerder regt, zouden kunnen wedergeven. Dit is de taal van iemand, die in driftvervoering niet bedenkt, wat hij ter nederschrijft. Wij raden hun, die zich hierover, onzes oordeels met regt, door capadose beleedigd kunnen achten, geene pogingen aan te wenden, om hem tot eenige verantwoording of voldoening te noodzaken, waartoe in ons oog anders wel wettige redenen zouden bestaan. Men bedenke steeds, wie de persoon is, van wien deze laster komt, en late het bij een zwijgend verachten berusten. ‘Wanneer de Ezel u schopt, mishandel het beest niet weder! want het weet niet beter,’ is een gewoon spreekwoord, dat hier misschien door sommigen van toepassing wordt geoordeeld. Dan, wij beroepen ons liever ep eene les van hooger gezag, welke leert, dat men niet weder moet schelden, als men gescholden wordt. Mogt capadose zich zijne Bijbelkennis, waarmede hij zoo ongepast schermt, voor praktische beoefening, ten minste ook daarin ten nutte maken, dat hij meer bescheiden zijne partij, of de zoodanigen, die anders denken dan hij, bejegene! Dat hij trachte meer zuivere en opgeklaarde inzigten te erlangen omtrent de grondbeginselen der Geneeskunde, voor welker uitoefening hij in de Maatschappij is opgetreden! Welligt wordt hij dan nog van eene en andere, hem thans aanklevende, vooroordeelen, omtrent de weldadigste aller ontdekkingen, namelijk de Koepokinenting, ontheven; ten minste zal hij, langs dezen weg, niet alleen een beter Geneesheer, maar vooral een beter Christen kunnen worden. |
|