| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Geschiedenis der Goddelijke Openbaring des Bijbels. Door A. van Bemmelen, Predikant te Oosterhout. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. 1827. In gr. 8vo. XIV en 260 bl. f 2-50.
De Heer van bemmelen, reeds lang onder zijne landgenooten met roem bekend, levert, met het hier aangekondigd werkje, een voor onzen leeftijd belangrijk geschrift. Hij heeft hetzelve opgesteld tot onderwijs van jonge lieden in de belangrijkste geschiedenis, die ten grondslag van de heilige Godsdienstleer ligt. Doch hij wenscht tevens, dat het gebruik van dit zijn geschrift zich nog verder moge uitstrekken, en dat ook volwassene en meer gevorderde Christenen zich met hetzelve mogen stichten. Wij kunnen niet anders, dan dit geschrift onbepaald aanprijzen, daar het ook nog voor anderen als handboek verstrekken kan, om den Bijbel regt te waarderen, deszelfs gewigtigen inhoud op den regten prijs te stellen en met het meestmogelijk nut te gebruiken.
De geheele inhoud beantwoordt volkomen aan den titel van het boek. ‘Gelijk de geschiedenis der Natuur (bl. 2) ons reeds van het aanwezen en de volmaaktheden van den grooten Maker overtuigt, en ons tot diepe vereering van Hem opleidt; gelijk de bijzondere Vaderlandsche en de algemeene Wereld-geschiedenis ons reeds eenen getrouwen spiegel der Goddelijke Voorzienigheid en een leerzaam tafereel der menschelijke zeden en bedrijven voorhouden; alzoo is de geschiedenis der nadere Goddelijke Woord-openbaring, welke vooral door middel des Bijbels bewaard is, ons een altijd sprekend gedenkteeken der bijzondere onderwijzing van God aan het menschdom, door den ganschen loop der eeuwen, en een leerrijk schouwtooneel van hetgene, dat de Menschheid door dezelve geworden is en nog worden kan. De bronnen dezer ge- | |
| |
schiedenis zijn die schriften, welke uit de tijden dier bijzondere Openbaring, als derzelver bewaarmiddelen en gedenkstukken, overgebleven zijn, en aangevuld kunnen worden uit alles, wat ons derzelver uitwerking en invloed in den loop aller eeuwen kan bewijzen. Deze geschiedenis doet ons dus weten, wat de Vader der menschen voor zijne kinderen gedaan heeft, om hen tot volkomenheid en gelukzaligheid op te voeden; maar zij leert ons tevens den hoofdinhoud van dat Goddelijk onderwijs kennen, en verwekt bewondering van Gods wijsheid in ons verstand, dankbaarheid voor Gods liefde in ons hart, en de begeerte, om dat hemelsch licht nader te aanschouwen, en in hetzelve, zoo helder als het nu schijnt, waardig en blijmoedig te wandelen.’ Met deze woorden des Schrijvers geven wij het doel van zijn geschrift op, en wij kunnen hem geenszins het getuigenis weigeren, dat hij dit doel, met behoorlijke beknoptheid en duidelijkheid, steeds voor oogen gehouden en volkomen bereikt heeft.
Het gebruik van dit werkje wordt merkelijk bevorderd door de verdeeling in tien tijdvakken, in welke hij de hem voorgestelde geschiedenis beschouwd heeft. Eerste tijdvak. Van de schepping van den mensch, tot den grooten watervloed ingesloten. Een tijdvak van 16½ Eeuw, beginnende omtrent 40 Eeuwen vóór christus. Hetgeen bosveld heeft beweerd, dat alle tijdrekening vóór abraham hoogst onzeker is, gaat van bemmelen hier ongemerkt, en naar ons oordeel prijsselijk voorbij. Aangaande het lange leven der menschen in dat tijdvak had hij ook zijne aanmerking op bl. 10 wel in de pen kunnen gelaten hebben. De onzekerheid der berekening van dien hoogen ouderdom houdt grootendeels op, door de voortreffelijke aanteekening van Prof. heringa op seiler's Bijbelsche Uitlegkunde, bl. 161-163. Tweede tijdvak. Van den grooten watervloed, tot aan de afzondering van abraham, voor de zaak van den Godsdienst. Een tijdvak van 3½ Eeuw, beginnende omtrent 23½ Eeuwen vóór christus. In dit tijdvak
| |
| |
plaatst de Schrijver den oorsprong van het boek job, en beschouwt diens geschiedenis, als bijdrage tot de kennis van den staat van Godsdienst en zeden in dit tijdvak. Wij vinden geenen grond, om zulk eenen vroegen oorsprong van dit boek eenigermate te betwijfelen. Derde tijdvak. Van de afzondering van abraham, voor de zaak van den Godsdienst, tot aan de afzondering van het volk der Israëliten, tot hetzelfde einde. Een tijdvak van ruim 3½ Eeuw, beginnende omtrent 20 Eeuwen vóór christus. Vierde tijdvak. Van de afzondering van het volk der Israëliten, tot aan de vestiging van een koninklijk Stamhuis in het geslacht van david. Een tijdvak van ruim 5½ Eeuw, beginnende omtrent 16 Eeuwen vóór christus. Vijfde tijdvak. Van de vestiging van een koninklijk Stamhuis in het geslacht van david, tot de wegvoering van Israël in de Babylonische ballingschap ingesloten. Een tijdvak van ruim 4½ Eeuw, beginnende 10½ Eeuw vóór christus. Zesde tijdvak. Van de wegvoering van Israël in de Babylonische ballingschap, tot aan de geboorte van jezus christus. Een tijdvak van bijna 6 Eeuwen, beginnende omtrent 6 Eeuwen vóór christus. Zevende tijdvak. Van de geboorte van jezus christus, tot aan de vestiging zijner leer in het Romeinsche gebied. Een tijdvak vanruim 3 Eeuwen, van het jaar 1-323 na christus. Achtste tijdvak. Van de vestiging der leer van jezus christus in het Romeinsche
gebied, tot aan haar geheele verval. Een tijdvak van bijna 5 Eeuwen, van 323-800 na christus. Negende tijdvak. Van het geheele verval der leer van jezus christus, tot aan hare hervorming. Een tijdvak van ruim 7 Eeuwen, van 800-1517 na christus. Tiende tijdvak. Van de hervorming der leer van jezus christus, tot op onze tijden. Een tijdvak, waarvan reeds 3 Eeuwen verloopen zijn, van 1517 tot op onze tijden. - Met deze opgave deelen wij wel eene dorre schets mede van het geheele werk; maar alwie met de geschiedenis bekend is,
| |
| |
zal reeds uit deze opgave kunnen opmaken, dat de oordeelkundige Schrijver deze geschiedenis heeft afgedeeld, niet naar Eeuwen of jaren, maar in zulke tijdperken, als tot onderscheidene opmerkingen aanleiding geven. Het kenmerkende en eigendommelijke van al deze tijdvakken, nu en dan zelfs opzettelijk opgegeven, is, geheel het werk door, naauwkeurig in acht genomen, en op de geschiedenis van de Openbaring des Bijbels telkens toegepast.
Tot een proefje van de wijze, hoe van bemmelen is te werk gegaan, kiezen wij uit het laatste tijdvak het volgende, dat ook om andere redenen, en niet zonder doel, hier wordt aangevoerd: ‘Zeer weldadig was over het geheel de invloed dezer Kerkhervorming op den toestand der Christenheid. Het is waar, zij veroorzaakte hier en daar hevige verdeeldheden, bittere twisten, bloedige onlusten; maar wie, die verstandig oordeelt, zal haar verwerpen, om de gebreken van hare voorstanders, die toch ook menschen, feilbare menschen waren; of om hetgene, waartoe zij toevallig aanleiding gegeven heeft, door toedoen der genen, die haren goeden geest niet verstonden of misbruikten? Wie zal jezus christus verwerpen, omdat Hij, niet door zijne leer, maar door de verkeerdheid der menschen, somtijds niet den vrede, maar het zwaard op aarde gebragt heeft, terwijl nogtans zijne komst niets anders dan vrede voor de aarde ten doel had? Wie zal God zelven, die zich, door alle eeuwen heen, aan het menschdom geopenbaard heeft, verwerpen, omdat de menschen, door alle eeuwen heen, door het verwerpen of misbruiken of veronachtzamen van deszelfs Openbaring, onheil voor zich en elkander gesticht hebben? - Bij de genen dan, die de Kerkhervorming omhelsden, en haren echten geest aankleefden, bragt zij eene aanmerkelijke verbetering te weeg, gegrond op eene gezonde en met die van alle andere schriften overeenkomstige uitlegging van Bijbel en Bijbelleer, en eene hierop gebouwde betrachting van Evangelische deugd, die de zeden verzachtte en beschaafde. Het doel en de uitwerking moest wel nimmer zijn, te beweren en te gelooven, dat de genoemde Hervormers
| |
| |
reeds alles genoegzaam geweten en volledig bepaald hadden, en dat men nu in derzelver uitspraken, als onfeilbaar, blindelings berusten moest, zoodat hierdoor de eene hiërarchie en gewetensdwang in plaats van de andere kon gesteld worden. Neen, de grondstellingen van het Protestantisme, hoezeer sommigen, en somtijds de Hervormers zelve, hieraan ontrouw geweest zijn, waren toen en moesten steeds deze blijven: Het woord van God, door middel van den Bijbel, en vooral van de Schriften des Nieuwen Verbonds, bewaard, is de eerste en eenig zekere kenbron der nader geopenbaarde leer van den Godsdienst. - Het staat een' iegelijk Christen vrij, ja, het is deszelfs pligt, deze leer, met aanwending der noodige hulpmiddelen, op eene redelijke wijze te onderzoeken. - Het is niemand geoorloofd, over eens anders geloof en geweten in deze te heerschen.’ - Een hartelijk woordje ter behartiging voor molenaar, vijgeboom en dergelijke Calvinisten, die onregtzinnig genoeg zijn, om den grooten calvijn in zijne gebreken te volgen, en zijn echt Protestantisme te verzaken, met verguizing der Formulieren van Eenigheid zelve, die, immers de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de Heidelbergsche Catechismus, tot geen Calvinismus, maar tot echt Protestantismus opleiden. Doch deze onverbeterlijke menschen volgen, om aan de Hervormers ten minste eenige gelijkheid te hebben, welligt daarom derzelver gebreken, omdat derzelver deugden te ver boven hun bereik zijn. |
|