berigt hem bedriegt. Het komt ons bijna onmogelijk voor, dat men ergens grootere gelijkvormigheid vinden kan.
De roman loopt in deze twee deelen bij ver of na niet af. De jongeling, die op het vignet op den steen zit, schijnt de held des verhaals te zijn. Hij was een vreemdeling, wiens ouders hem onbekend waren. Bij het in de lucht vliegen van eene stoomboot redde hij het leven en zijn valies, en edelmoedig redde hij ook het leven aan eenen medeschipbreukeling. Hij kwam eerst tot zichzelven in de hut van het leelijke wijf, waarvan wij reeds spraken. Van daar kwam hij na eenige moeite toch weg, en, toen hij in Engeland voet aan wal gezet had, vervolgde hem avontuur op avontuur. Het leed niet lang, of, na avontuurlijke ondervindingen, en reistogten door ongebaande wildernissen, en het zich ophouden in oude gebouwen, bij smokkelaars en misschien nog erger gespuis, raakte hij in de gevangenis, daar men hem aanzag voor den hoogst strafschuldigen, die met hem van de schipbreuk gered was. Nu echter is hij weder los, en de gastvriend van den regter, die hem het geleden ongelijk op deze wijze vergoeden wil. Denkelijk zal het bij de uitkomst wel blijkèn, dat hij de zoon is van dien aanzienlijken, achtingwaardigen man, als kind gestolen door het meergenoemde oude wijf, uit wraak, omdat de regter een' zoon van haar regtmatig had doen ophangen. In dat geval kan hij de echtgenoot niet worden van 's mans dochter Ginievra; maar wij hopen dan echter niet, dat dat fraaije meisje ten deel zal vallen aan zijnen kameraad, den mededrenkeling, dien wij tot nog toe slechts kennen als een' woesten deugniet.
Wij gaven dit weinige inzonderheid op voor onze schoone lezeressen, die gaarne onze Letteroefeningen nog eens opslaan, om zich het vroegere te herinneren, bij de voortzetting van zoodanige verhalen, en die waarlijk hare hoofdjes te veel moeten vergen bij het groot aantal van vervolgwerken, zoodat, daar telkens weder een ander verhaal het vroegere verdringt, die hoofdjes wel moeten in de war raken; maar voor welke wij ons echter verzekerd houden, dat enkele trekken en een half woord tot het bedoelde oogmerk volkomen genoeg zullen zijn.
No. XII, Boekbesch. bl. 501, reg. 6 v.o., staat de clerq, lees de clercq.