De kleine Tooneelspeler, of de Vondeling aan den grooten weg naar Parijs. Door A. Cramer. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1826. In gr. 8vo. 366 Bl. f 3-60.
Deze roman, die vroeger het licht zag, maar ons nu te gelijk met den bovenstaanden ter hand kwam, heeft ons beter voldaan, hoezeer hij almede op geenen hoogen trap van waarschijnlijkheid roemen kan. Maar de lotgevallen van den held zijn zonderling, en zijn lief meisje zal den lezer bevallen. Als een jongen van zes jaren was hij zijnen vader, een tooneelspeler, ontloopen, en meende, hij kwam van het Hof. De brave, arme landlieden, die hem opnamen, hadden een aardig meisje, dat naderhand zijn vrouwtje werd. Maar spoedig gaat dat niet, dat spreekt van zelf, in een' zoo jongen leeftijd. - Nu, vader en moeder stierven; maar de aardige jongen had reeds vroeger een' Doctor gevonden, die voor hem en zijn zusje nu zorgde. Hij zou studeren, toen de weldoener stierf. Nu geraakte zij in de stad aan het dienen, en hij op het Tooneel. Dan, eene onbckende weldoenster zorgde voor beiden, en, na velerlei gebeurtenissen, te veel om hier te verhalen, was hij Doctor, en vond het meisje bij de, hem vroeger geheel onbekende, rijke Dame, die niet alleen de weldoenster was, maar tevens zijne eigene moeder. - Dor en schraal is het verhaal niet; het is zelfs onderhoudend. Men vindt ook hier en daar eenige bijzonderheden van Parijs en Parijsche zeden. Wij denken, dat het boek aan velen behagen zal, en mogen dit, ja, ook wel lijden. Sterk aanprijzen kunnen wij het wel niet, maar vinden ook geene reden om het te laken.