ste gedeelte zijn. Het is dan ook geen wonder, dat rijkens (bl. IX) onderscheidene malen heeft ondervonden, dat het werkje van visser somtijds niet duidelijk genoeg begrepen werd, zelfs van vrouwen, welke geenszins van een gezond oordeel ontbloot waren. Het is intusschen van het uiterste belang, dat reeds de eerste vorming van het kind gelijken gang houde met het volgende onderwijs, opdat dan niet enkel onkruid moet worden uitgeroeid, en de tijd, voor de verdere ontwikkeling van het kind noodig, daarmede niet nutteloos verspild worde. Al ziet men het als iets overdrevens aan, dat de voorstanders van het verbeterde schoolwezen de ouderwetsche kinderschooltjes noemen kindermagazijnen, in welke zij opgestapeld werden, en de kiemen ontvingen van een ongezond ligchaam en eene bedorvene ziel; ontveinzen kan men het nooit, dat er nog veel is, dat verbetering
vordert.
Aan ons vaderland geschiedt een groote dienst, wanneer eene bruikbare handleiding aan de houderessen van zulke kinderschooltjes wordt in handen gegeven. Deze dienst wordt bewezen door de schrijfster van bovenstaand werkje. De verdere en meer ontwikkelde beoordeeling van deze Handleiding laten wij over aan zulke Tijdschriften, als meer opzettelijk aan het Onderwijs en de Opvoeding der Jeugd zijn toegewijd. Wij meenen te mogen volstaan met eene aanprijzing aan alle Vrouwen of Meisjes, ten nutte van welke dit werkje is opgesteld. Na de lezing is ook ons gebleken, dat rijkens naar waarheid, bl. X, XI, aangaande dit werkje getuigenis geeft, met welke over te nemen wij ons verslag eindigen: ‘Wat nu betreft de duidelijkheid van dit werkje; ik geloof, dat die niet veel te wenschen overlaat. Ondertusschen blijft het ook waar, dat de vrouwen zich duidelijker en verstaanbaarder jegens elkander kunnen uitdrukken, dan wij mannen dit kunnen doen jegens haar, omdat zij zich beter binnen den kring van denken en gevoelen kunnen plaatsen van die vrouwen, welke zij willen voorlichten, dan wij. - Dit zij genoeg.’