Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDeutsche Blumenlese aus Holländischen Dichtern, nebst einer Abhandlung über die Niederländische Poësie, durch P.F.L. von Eichstorff, ersten Lieutenant der Artillerie in Königl. Niederländischen Diensten. Namur. 1826. kl. 8vo. 192 S. f 1-50.Eene Hoogduitsche bloemlezing uit Nederlandsche Dichters, te Namen gedrukt! Een zeldzaam verschijnsel! Wie had zoo iets nog vóór 15 jaren durven verwachten? - Het is, onder de teekenen der tijden, een der aangenaamste, dat de Nederlandsche poëzij meer begint bekend te worden, daar de Heer eichstorff, blijkbaar met warmen ijver voor onze kunstgewrochten ingenomen, in billijke verontwaardiging over de minachting onzer taal en poëzij bij zijne Duitsche landgenooten, Hollands eer zoekt te handhaven, en zijn Vaderland met onze meesterstukken bekend te maken. Hij moest echter tot dat einde eerst aan de Duitschers doen zien, dat er eene Nederlandsche letterkunde bestond; hij moest hen tot de kennis onzer beste Dichters als 't ware inleiden, (want dit alles is hun eene terra incognita, een onbekend Zuidland) en zich | |
[pagina 508]
| |
dus den weg banen tot de vertaling van stukken uit tollens, cats, bellamy, hooft, nierstrasz, feith, bilderdijk, huygens, kinker (zoo, en dus zonder tijdrekenkundige, ja zonder eenige orde, ja geheel verstrooid, staan zij achter en door elkander); welke Dichters men dan nu als meer of min bekend mag onderstellen. Bezien wij eerst de inleiding, en dan de bloemlezing. De vier hoofdsoorten der poëzij, het helden-, tooneel-, lieren leerdicht, worden hier achtervolgens behandeld. De Schrijver, die uit Nederlandsche bronnen van den jongsten tijd heeft geput, geeft, in het korte bestek van 53 bladzijden, een vrij goed overzigt onzer letterkunde, althans voor buitenlanders. Hij is billijk omtrent onze groote mannen der zeventiende Eeuw, behalve omtrent den verheven' antonides, van wien hij zich in drie regels afmaakt, omtrent brandt en eenige weinige anderen. Hij schat bilderdijk, onzes inziens, op den regten prijs: hij betaalt hem eerbied als Dichter en Geleerde, en haalt de schouders op over zijnen haat tegen het (natuurlijke en verstandelijke en zedelijke) licht. Aardig besluit hij dit Artikel (uit eigene aanschouwing) aldus: ‘Bilderdijk (wij geven dit, om het naïve der uitdrukking, in het oorspronkelijke) lebt jetzt, aus jeder öffentlichen Verbindung ausgetreten, in Leiden, immer klagend über Alter und Schwäche, immer jeder Neuerung verwünschend, und immer jammernd uber die frechen Anmaassungen der menschlichen Vernunft. Schwach und zitternd ist seine Stimme; kaum erlauben ihm Gicht und Gliederschwäche, seine Stelle am Kamin zu verlassen, und matt blickt sein Auge, welches der Schlaf nur selten schliesst, unter den schwarzen Wimpern hervor. Aber plötzlich, wenn sein Unwille rege wird, wenn das Wort Aufklärung, Freiheit oder Philosophie seine Ohren trifft, scheint ein Zauberschlag ihn neu zu beleben; mit unwiderstehlicher Gewalt reissen (reisst) dann der Strom seiner Worte die Hörer mit sich fort, erstaunen ihn durch neue Gesichtspunkte der Beurtheilung, und überzeugen ihn so lange, als der Zauber seiner Sprache, die Flammen seiner Augen und seine eigene Begeisterung die Einbildungskraft fesseln, und die Vernunst vernindern, zu wägen und zu urtheilen.’ Zeer waar en juist, en de sleutel tot die zonderlinge gehechtheid aan bilderdijk van vele jonge lieden, bij welken de Verbeelding over de Rede gebied voert. | |
[pagina 509]
| |
De Heer eichstorff zegt, in zijne aanmerkingen ten slotte der inleiding, dat de kritiek onzer Schrijvers in de Tijdschriften niet gestreng genoeg is. Eene klagt, tegen welke van alle kanten, vooral door de Dichters, zwaar geprotesteerd zal worden, daar immers dit genus irritabile geweldig boos wordt, wanneer men niet alles schoon vindt.Ga naar voetnoot(*) ‘De Geleerden en Kunstenaars in Holland,’ zegt hij, ‘maken genoegzaam eene gesloten Club uit, waarvan de leden elkander in persoon kennen, en door vele betrekkingen verbonden zijn... Men zal dus lang vergeefs wenschen, in plaats van eeuwige aanprijzingen, lof en voorspraak, gestrenge beoordeeling van het kunstwerk te vinden. De blinde vereering van het Publiek maakt, dat vele, zelfs groote Dichters, alles, zonder onderscheid, wat uit hunne pen gevloeid is, tot gelegenheidsgedichten toe, voetstoots in de wereld zenden, en zelfs bij nieuwe drukken niet verbeteren.’ Zou deze bittere waarheid, uit den mond van een' onzijdigen en met onze letteren zeer ingenomen' vreemdeling, niet heilzaam en nuttig zijn om te hooren? Onze Dichters konden zekerlijk veelal hunne gelegenheidsgedichten, die slechts voor hen of hunne vrienden belang hebben, wel t' huis laten. Maar in de 17de en 18de Eeuw maakte men het nog erger, en schold den kooper of lezer (?) van die lijvige quartijnen zelfs geenen bruilofts-, geboorte- of lijkzang kwijt. Wat nu de vertaling zelve betreft, wij hebben het een en ander uit dezelve met het oorspronkelijke vergeleken, en vonden over 't algemeen den Schrijver getrouw in zijne overbrenging; hetgeen echter niet wegneemt, dat de kracht hier en daar niet uitgedrukt is. Men hoore den aanhef van het eerste stuk dezer verzameling: het gevallen Meisje, van tollens: Mädchen mit dem Jammerblick,
Lass, in Deinem Missgeschick,
Lass sie rinnen, Deine Zähren!
Warum willst Du ihnen wehren?
All Dein Glück verflog wie Spreu;
Röschen brach im Blühn entzwei.
De twee laatste regels zijn, gelijk men ziet, (het oorspronkelijke mogen wij als bekend onderstellen) juist overgebragt; maar in de vier eerste is een geheel, en wel een zeer schoon, denkbeeld verloren gegaan: | |
[pagina 510]
| |
Laat ze (de tranen) vrij uw wangen groeven!
Waartoe zoudt gij schoon behoeven?
Hiervoor is slechts het flaauwe: Warum willst Du ihnen wehren? in de plaats gekomen. - Zeer getrouw, daarentegen, blijven de twee volgende coupletten doorgaans aan het oorspronkelijke; maar verachtet überall drukt het hartverscheurende: verslooten, waar gij vliedt, niet uit, en
Baart dan de onuitdoofbre gloed,
Die gevaar en lot veracht,
Zulk een doodsche jammerdragt?
is toch wel te zwak vertaald door: Kann die angeborne Glut,
Können kurze Seligkeiten
Solche Höllenqual bereiten?
Op het volgende is niets aan te merken. Deine Schönheit ist enteilt:
Schön ist nur, wo Unschuld weilt.
is eene zeer fraaije en zelfs letterlijke vertaling van:
Al uw bloeijend schoon verdween:
Zonder onschuld is er geen.
Doch, zoo voortgaande, zouden wij ons bestek verre te buiten gaan. De Echtscheiding van tollens is mede door onzen Duitscher vertaald, en wel, naar ons oordeel, nog beter dan het gevallen Meisje; ja, wij hebben daarin zeer weinige der fijne trekken van het schoone oorspronkelijke gemist. Wij waren nieuwsgierig, hoe de Heer eichstorff onzen ouden, onvergelijkelijk zoetvloeijenden en schalkschen hooft zou vertalen. De ‘Naere nacht van benauwde drie jaren’ vergeleken wij daartoe met de overzetting (in dezelfde voetmaat), en vonden, met veel genoegen, dat de frischheid, het levendige en vrolijke van dit liefelijk gedicht daarin vrij wel waren bewaard gebleven; terwijl de trekken van valsch vernuft en concetti, die hooft's minnezangen ontsieren, zoo als:
't Roode korael van uw minnelijk mondtjen,
Dauwend een ja, is mijn morregestondtjen.
| |
[pagina 511]
| |
door den Vertaler gelukkig vermijd zijn. - Ook de Heilige Venus is zeer goed, ja uitmuntend vertaald. Slechts wenschten wij, dat de Heer eichstorff, door meer gebruik van verkleiningswoorden te maken, (waartoe zijne taal even zoo goed als de onze geschikt is) getoond had, hoezeer ook de Nederlandsche poëzij, die men voor zoo stroef en pedant houdt, daarvan bevalligheid en lossen zwier ontleent. Ook van poot zijn sommige stukjes, zoo als de Zomersche Avont, de Morgenstont enz., goed vertaald; doch dáár, zoo wel als in cats, hebben wij wel eens het eigenaardige, het losse en ongedwongene gemist. Den goeden ouden cats past de Duitsche rok niet te best. Beter valt bellamy in den Duitschen geest. Doch kinker, eichstorff's leermeester en vriend, is door hem blijkbaar met bijzondere genegenheid vertaald, en de grootste stukken in deze verzameling zijn van hem. Natuurlijk! Geen onzer Nederduitsche Dichters is meer in den geest met de Hoogduitsche verbroederd. Men zou toch, over 't algemeen, de Duitschers Ideaalmenschen, gelijk onze landgenooten in dit opzigt ReaalmenschenGa naar voetnoot(*), mogen noemen; en niemand houdt meer van de hooge, duizelingwekkende bespiegelingen van eenen fichte, schelling en hegel, dan kinker. Daarom heeft misschien eichstorff, voor zijne landgenooten schrijvende, het lange Alleven, of de Wereldziel, van den wijsgeerigen Dichter, als in Duitschland meest welkom, overgenomen; eene keuze, die weinige Nederlanders billijken zullen, niet alleen omdat dit stuk, met de Noten, een derde van het geheel uitmaakt, dat anders slechts uit kleine stukjes bestaat, maar omdat het daarin verkondigde Pantheïsmus bij onze Natie nog alles behalve gewild is. Over 't algemeen dus verheugen wij ons over de ondernemiug van den werkzamen Krijgsman, die den tijd, welken de Vrede hem van zijne bezigheden laat, zoo nuttig besteedt, om zijne landgenooten bekend te maken met eene Letterkunde, die hun nog geheel nieuw is. Wij durven hem aanmoedigen, daarin voort te gaan; en, indien het ons vrij sta hem eenen raad te geven, moge het deze zijn, zich tot één klassiek Nederlandsch gedicht te bepalen. En dit zouden, onzes bedunkens, de voortreffelijke Geuzen van van haren, hetzij naar den druk van 1776, hetzij naar de bewerking van | |
[pagina 512]
| |
bilderdijk, moeten zijn. Geen stuk van eenige uitgebreidheid is meer geschikt, om, door het onderwerp, de behandeling, den daarin heerschenden geest, en de heerlijke Episoden, aan de Duitschers een gunstig denkbeeld van onzen Zangberg te geven. Naar ons gevoel heerscht daarin ook eene epische eenheid, die het den naam van heldendicht allezins waardig maakt. De toon van verrukking en geestdrift, waarop de Schrijver (Inleiding, bl. 6, 7) van dit heerlijk voortbrengsel spreekt, waarborgt ons, dat hij het op den regten prijs weet te schatten. Mogt Duitchland dat meesterstuk van vaderlandsche geestdrift van zijne hand ontvangen! De druk van deze bloemlezing is zeer goed, en, hoewel in eene Waalsche stad gedrukt, die vreemd is aan de Hoogduitsche taal, slechts door zeer weinige drukfouten ontsierd. |
|