Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensschets van den Generaal Foy, benevens eene beschouwing van deszelfs kenmerkende hoedanigheden als Redenaar, en eenige zijner Adviezen in de Kamer der Afgevaardigden. Met deszelfs Portret. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. 1826. In gr. 8vo. Levensschets VIII en 180, Adviezen 200 bl. f 3-75.Onder de meest beroemde Redenaars in de Fransche Wetgevende Vergadering komt den Generaal foy eene uitstekende plaats toe. Zijn naam is ook onder ons zeer bekend, door zijne, om zoo te spreken, geheel nationale begrafenis, en door de bij uitstek onbekrompene wijze, waarmede de, anders meer met woorden dan met daden milde, Fransche Natie voor zijn huisgezin heeft gezorgd. Toen derhalve twee deelen zijner parlementaire Redevoeringen, voorafgegaan door zijne | |
[pagina 456]
| |
Levensschets, in Frankrijk het licht zagen, was men hier op eene vertaling bedacht. Men heeft echter deze twee lijvige boekdeelen in één matig 8vo. bijeengedrongen, en daaraan heeft men zeer wel gedaan. Maar het blijft zelfs de vraag, of de vertaling dier stukken, meestal tot Frankrijks inwendig bestuur betrekkelijk, buiten de nieuwsbladen, waarin men dezelve met de voorgaande en volgende Redevoeringen in verband ziet, wel genoeg belangwekkends voor den Nederlandschen Lezer hebben, die tot hiertoe, behalve het groote werk des Graven van hogendorp, zelfs van zijne eigene Vertegenwoordigers, eenen van alphen, collot d'escuryGa naar voetnoot(*), gocringa, enz. geene verzameling hunner belangrijke Adviezen bezit. Ook gaat in de overgieting uit de Fransche in onze taal noodzakelijk veel van hes vuur en de kracht der rede verloren, ten zij de Vertaler zelf welsprekend is, gelijk wij omtrent den Overzetter dezes werks niet kunnen getuigen. Doch al ware het, dat de Redevoeringen des Generaals foy voor ons deze waarde hadden, zoo houden wij toen het verhaal zijner vroegere veldtogten voor nog minder belangrijk voor den Nederlandschen Lezer. Dat hij zich in verscheidene landen als een braaf en dapper Krijgsman gekweten heeft, was korter (b.v. met de woorden des Schrijvers zelven op bl. 55, 56) dan in bijna 60 bladzijden te verhalen. Dat de toekomstige verdediger van de Regten der Volken zich als een lijdelijk werktuig tot de onderdrukking van Zwitserland en Spanje liet gebruiken, strekt hem wel niet tot schande, maar toch ook - in den waren zin des woords - niet tot eer. Omtrent 's mans karakter, huisselijke en openbare betrekkingen, worden daarentegen vele belangrijke bijzonderheden medegedeeld, die foy in een zeer beminnelijk licht plaatsen. Doch het licht is bijna geheel zonder schaduw; en foy was toch een mensch, zoodat hij aan de menschelijke zwakheid wel eenige schatting zal hebben toegebragt. Men moet altijd op zijne hoede zijn tegen Lofredenen; en deze Levensschets is er eene, waarin men geen gebrek in den Held vindt. Op deze schets, het werk van den Heer tissot, volgt de beschouwing van 's mans verdiensten als Redenaar, door zijnen oud-Ambtgenoot etienne. Deze schildering, in een' zwieriger stijl geschreven dan de Levensschets, is nog- | |
[pagina 457]
| |
tans zaakrijk; zij geeft een vrij duidelijk denkbeeld van 's mans talent en tevens van de door hem meest behandelde onderwerpen, zoodat zij een goede overgang en inleiding is tot de Adviezen. Deze laatste bestaan, gelijk wij reeds boven zagen, meer uit eene bloemlezing, uit staaltjes der Redevoeringen van foy, dan uit die Redevoeringen in haar geheel. Het Fransche werk niet bij de hand hebbende, kunnen wij niet nagaan, in hoeverre deze stalen met oordeel gekozen zijn, en of zij tot 's mans beste stukken behooren. Dit heeft ons althans getroffen, dat men daarin zeer weinig of geene declamatie aantreft, maar dat de Redevoeringen, immers zoo als wij die hier aantreffen, doorvoed zijn met zaken; iets, hetwelk bij de Fransche Redenaars zeer zeldzaam, en dus eene groote verdienste is. Staatkunde, Staatshuishoudkunde, Finantiën, Regten, Geschiedenis, zelfs Kerkelijke Geschiedenis, - niets is hem vreemd, en hij weet alles voegzaam te pas te brengen. Maar deze eigenschap begint ook, ten gevolge van het vertegenwoordigende stelsel, en de daarmede verknochte openbaarheid der discussiën, bij de Franschen meer veld te winnen, en eerlang zullen zij misschien hunne pitts, burkes, fox en sheridans hebben. Deze zaakrijkheid is zekerlijk eene eigenschap, die foy met demosthenes gemeen heeft, wiens verdienste volstrekt niet in schoonklinkende Phrasen bestaat, gelijk sommigen wanen, die hem slechts bij geruchte kennen. Maar daarom is foy nog geen demosthenes. Wij bekennen echter, dat wij hier geene bevoegde beoordeelaars zijn, daar wij den man slechts kennen uit eene vertaling, en men den Redenaar, om hem wèl te beoordeelen, in het oorspronkelijke lezen moet. Merkwaardig is en blijft het intusschen, dat zoo veel dapperheid en oorlogsbeleid (volgens tissot kon foy, bij eene langere Regering van napoleon, de Maarschalksstaf niet ontgaan zijn) zich met zoo veel kunde en welsprekendheid in éénen man vereenigden. Foy is gestorven aan een hartader-gezwel, het gevolg der onvermoeide inspanningen voor zijnen post, en misschien van het verdriet, te moeten zien, dat alle zijne heilzame pogingen tot welzijn des Vaderlands gedwarsboomd en teleurgesteld werden door eene kabaal, die een door de Natie algemeen verfoeid Ministerie door lage kuiperijen in den stoel der eere had weten te dringen. Hij worstelde, maar gelijk de drenkeling tegen de golven; zijne pogingen waren steeds vruchteloos, en hij overleefde die niet. | |
[pagina 458]
| |
Onder veel schoons, zouden wij het Advies over de wet op de vrijheid der drukpers (bl. 113-142), dat over het Budget van het Ministerie van buitenlandsche zaken (bl. 143-160), en vooral de schitterende peroratie van die over de verkiezing van de Afgevaardigden der Seine (Parijs), bl. 167, 168, kunnen noemen. Wij vinden die reeds schoon in eene middelmatige, somtijds stijve vertaling; wat zullen zij dan wel in het oorspronkelijke zijn? Wij hebben ons echter verwonderd over eene enkele herhaling, waar, genoegzaam met dezelfde woorden, slechts ééne bladzijde van elkander verwijderd, gezegd wordt, dat de Engelschen vrijelijk in het Parlement hunne afkeuring van den Amerikaanschen oorlog te kennen gaven (bl. 155, 156) zonder dat zulks hun ten kwade geduid werd. Nog eenmaal komt deze daadzaak elders voor (bl. 170). Druk en papier zijn goed. Voor den titel prijkt eene fraaije afbeelding van den held in steendruk. |
|