grootendeels verschuldigd is aan de ruwere Romeinen, en versterkt werd door de welgemeende, maar toch medelijdenswaardige uitvaringen der Kerkvaderen; zoo is het echter een voorbode van den aanbrekenden dag, dat een der meestgeachte Letterkundige Vereenigingen van ons Vaderland der nagedachtenisse van de groote wattier eene plegtige hulde heeft toegebragt, door hare uitvaart statig te vieren. En waarlijk, de hoogbegaafde Vrouw, wier wedergade het tegenwoordige Europa schaars of in het geheel niet kan aanwijzen, verdiende deze onderscheiding teu volle in het oog van allen, die het geluk hadden van hare talenten in derzelver krachtigsten bloei te zien schitteren; en voor hen, die dit genot moesten missen, strekt deze dichterlijke Lofrede van den werkzamen barbaz tot overtuigend betoog, dat zij zulks verdiende. Als Gedicht beschouwd, moge deze Gedenkzuil dan al niet tot de meesterstukken behooren, daar zij in versbouw en trant tot een gelukkig reeds verloopen tijdvak onzer Letterkunde schijnt te behooren, in juiste beoordeeling van het eigendommelijke der groote Tooneelkunstenaresse, in naauwkeurige optelling der hoofdrollen, in welke zij zich onderscheidde, en in veelomvattende kennis van Tooneel en Tooneelkunst, heeft zij zoo vele verdiensten, dat het belangstellend publiek den Heere barbaz dank verschuldigd is voor derzelver oprigting. Doch de voor zijn onderwerp in geestdrift gloeijende Schrijver wil, dat men niet beruste in de letterkundige en gegraveerde Eerzuil, door hem aan hare nagedachtenis toegewijd; hij wenschte, dat het beeld der groote Vrouw den top des Amsterdamschen Schouwburgs mogt versieren; en, daar wij meenen gehoord te hebben, dat er wezenlijk gedacht wordt aan eene zoo noodzakelijke herschepping der Loods, in welke Melpomene en Thalia gehuldigd worden, komt ons dit denkbeeld als een woord op zijn pas en niet ouuitvoerlijk voor. Wij maken derhalve het slot van
barbaz gaarne tot de eindregels dezer aankondiging:
Dan, moog' nooit misgewrocht, door wansmaak opgeheven,
Wattier belagchlijke eere als grooten vondel geven!
Veel beter niets gesticht. Dat ons de schouwburgtrans
Haar stout en keurig beeld vertoone in hoogen glans,
En dat we, als de eèlste lof, waardoor zij wordt volprezen,
Daar onder slechts wattier in gouden lettren lezen!
Zoo blijv' dat meesterstuk, wat eeuwen gaan voorbij,
Het schoonste pronksieraad der zoomen van het IJ!