Herman en Dorothea. Naar het Hoogduitsch van J.W. von Göthe, door C. ten Hoet, Jz. Te Nijmegen, bij de Wed. J.C. Vieweg en Zoon. 1826. In 12mo. X, 127 Bl. f 1-:
Dit boekje is inderdaad zoo bevallig, dat wij deszelfs lezing aan onervarenen in de Hoogduitsche taal wel kunnen aanprijzen. En in zoo verre zijn wij dank verschuldigd aan den ijverigen ten hoet, die, daar niemand anders dit deed, de vertaling ondernam, en, daar dit in de oorspronkelijke voetmaat niet wèl slaagde, het in onrijm deed. Deze vertaling toch is, op zichzelve, niet kwaad, misschien zelfs zeer verdienstelijk, wanneer men met de moeijelijkheden te rade gaat; schoon hier en daar woorden, als diensteling, lijkent, welkomene, en meer andere, voorkomen, die toch wel niet door den beugel kunnen, en in het algemeen nog wel eene zuiverende hand had mogen worden aangelegd. De uitvoering is net; het vignet lief. Maar, of de letterkunde kan geacht worden, bij zulke poëtisch-prozaïsche stukken, als deze overzetting, en ook die van Louize, iets te winnen, - en of het niet mogelijk ware geweest, bij voorbeeld, zulk eene voetmaat, ter vertaling, te bezigen, als van welke zich Professor van lennep voor zijne Werken en Dagen heeft bediend, - of het verhaal dan niet veel natuurlijker en bevalliger zou geweest zijn, dichterlijke denkbeelden in dichterlijke taal uitdrukkende: dit kan, dunkt ons, niet wel betwijfeld worden. Wat de aanmerking op bl. 115 betreft: wij kunnen ons zeer wel begrijpen, dat men dezelve make; er hangt hier van de juiste woorden, en zelfs van den toon, veel af; maar wij zouden nog al huiverig zijn, den beroemden Schrijver tegen te vallen, en twijfelen vooral, of het mogelijk ware, op eene andere wijze tot de treffende ontknooping te geraken.