zend guldens, in een' zak geld van den winner verborgen. Wij vatten het niet; maar de schrijver verstaat denkelijk, meer dan wij, van zulke soort van spel.) Een rijke oom schiet eindelijk het geld; zoo raakt de man (die denzelfden nacht maar zoo dadelijk voor die schuld was gevangen gezet) weder vrij, en alles is in zoo ver in orde. Maar nu kwamen de naweeën en zorgen. Een droom gaf uitredding; hij droomde, dat hij zich naar U., waar hij nimmer geweest was, begeven moest, waar hem iemand, op zekere brug en zeker uur, het benoodigde geld zou aanwijzen. Zoo was het ook; er kwam daar iemand, die gedroomd had, aan eenen onbekenden aldaar te moeten zeggen, dat hij in zijne keuken, onder zekeren steen, veel gouds zou vinden. Te huis komende, vond de man daar ook den aap, en was gered. Lodewijk kreeg zijne portie, volgens den wil van hem, die het daar had nedergelegd. (Er was een raar testament van dien man reeds lang in de wereld; maar men had zijnen wil geëerbiedigd, door den steen niet op te ligten vóór den uitersten nood, en nu had er niemand aan gedacht; maar droomen waren nu nuttig.) Lodewijk en Jeannette leefden thans weder in volle liefde en vreugd; want hij had zijne verkeering met Betje onlangs afgebroken, en haar door geld afgekocht. Zij vertrok dan naar elders; haar kindje zond zij echter alvorens, met een briefje, aan Lodewijk's vrouw ten geschenke. Maar Jeannette hield zich goed, en bezorgde het kind in stilte bij eenen landman, waar zij hetzelve
dikwijls bezocht. Lodewijk komt daar eindelijk achter, had nu Jeannette nog liever, en bleef haar voortaan getrouw; terwijl zij nu ook het kind tot zich namen.
Hier hebt gij, lezer! het (hoogstwaarschijnlijk?) verhaal, op waarheid gegrond. Men zou zeggen, hoe alles toch zoo gebeuren kan! en welk een vernuft en vinding, om het zoo aaneen te verbinden! Nu, wij wenschen schrijver en lezer veel vermaak. En nut? Wij zeiden, het zedelijk doel is goed, maar nemen dit, na de herlezing nu, bijna terug. Zeker zien wij, dat eene brave en verstandige vrouw veel ongeluk verhelpen kan, en bewonderen vooral Jeannettes groote toegevendheid. Wij achten echter den man gelukkig, die zoo veel toegevendheid niet behoeft, en raden ieder, om er niet op te rekenen. Wij achten het meisje dwaas, dat, bij een voorgenomen huwelijk, vooruit kan zien op zulk eene proef te komen, en dan niet liever nog tijdig terugtreedt. - Maar dit zij zoo het