Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGuillaume Tell et la Révolution de 1307, ou Histoire des trois premiers Cantons, jusqu'au Traité de Brunnen, 1315, et la réfutation de la fameuse brochure: Guillaume Tell, fable Danoise, par J.J. Hisely. Docteur en Philosophie et Belles-lettres. Delft, chez la Veuve J. Allart. 1826. 279 pages. f 2-60.De Schrijver van dit werkje, een jong Zwitser van vele talenten, die zich reeds vroeger door Wandelingen in Nieuw-Griekenland, door eene akademische Dissertatie over willem tell (en thans door een Handboek der oude Aardrijkskunde, van hetwelk wij eerstdaags zullen verslag doen) voordeelig heeft bekend gemaakt, geeft ons hier in het Fransch eene omwerking van die Dissertatie, over een hoogstgewigtig punt in de Geschiedenis van zijn Vaderland. De twijfelzucht omtrent historische daadzaken is thans in Duitschland aan de orde van den dag Men wil volstrekt niets gelooven, | |
[pagina 413]
| |
en verwijst alles tot de klasse der mythen of sabelen, hetgeen niet in gelijktijdige Geschiedschrijvers, nu nog, te vinden is; ja velen dier Schrijvers, wier aanzien tot nu toe voor onbetwistbaar gehouden werd, verschuift men tot latere Eeuwen, gelijk b.v. mozes. De geheele oude Romeinsche Geschiedenis wordt onder de klasse der fabelen of heldendichten gerangschikt; aan romulus, aan numa, enz. het bestaan ontzegd. Met de oude Grieksche Geschiedenis begint men reeds even zoo te handelen; en men weet, hoe de hoogere kritiek met het Oude Testament te werk gaat. Deze twijfelzucht dagteekent zich reeds uit de achttiende Eeuw. Met leedwezen zag de Heer hisely, dat een zijner eigene landslieden, een Predikant bij Biel, freudenberger, reeds in 1760, het alom bekende geval van tell, waardoer de Zwitsersche vrijheid zoo ongemeen bevorderd werd, voor eene onwaarheid, voor de navolging eener Deensche fabel verklaard had. Hij trachtte de eer van zijnen beroemden landgenoot te redden, (gelijk vóór hem reeds balthazar en haller gedaan hadden) en vandaar de Dissert tie en dit meer uitgewerkte stukje in het Fransch. Niet alleen omdat dit werkje hier te lande is uitgekomen; niet alleen omdat de redding der eer van een geheel vrijheidlievend Volk, dat vijf Eeuwen lang (zoo wil het ongeloof) een ingebeeld wezen zou hebben vereerd, elken echten Nederlander, die de vrijheid bemint, moet aangenaam wezen; maar ook omdat een ander geschilstuk, waarbij ons Vaderland eenig belang heeft, daarmede in verband staat, hebben wij niet willen nalaten, van dit boek melding te maken. Indien de redenering van den Heer freudenberger doorgaat, is het geval van tell dáárom niet geloofwaardig, omdat het zoo laat daarna (in de thans voorhandene Kronijken) gedrukt te lezen staat. Die zelfde reden geven de tegenstrevers der aanspraak van Nederland op de uitvinding der Boekdrukkunst voor hunne wederspraak. Zij wraken het gezag van hadrianus junius, omdat het bij de anderhalve Eeuw later is dan koster; gelijk freudenberger dat van etterlin, den eersten, die van tell spreekt, omdat deze tweehonderd jaren na tell leefde. Doch tegen dit ontkennende bewijs kan men stellige daadzaken aanvoeren: eene onafgebrokene overlevering, door gedenkstukken, godsdienstige plegtigheden, en zelfs vroeger aanwezige geschriften, bevestigd; gelijk voor koster de Keulsche Kronijk en | |
[pagina 414]
| |
meer andere getuigenissen, doch vooral nog aanwezige stukken. Met reden zegt onze Schrijver, (p. 135, 136) dat er driederlei bronnen voor de Geschiedenis zijn; gedenkstukken, overleveringen (in liederen, heldenzangen, enz.) en geschrevene berigten. Nu heeft men, wat de eerste bron betreft, drie Kapellen van tell, waarvan de eene in 1388, 81 jaren na het gebeurde, is opgerigt, in welke de Geschiedenis van tell, in alle bijzonderheden, in schilderijen van dien tijd is afgebeeld, en bij wier inwijding 114 personen tegenwoordig waren, die allen tell nog in persoon gekend hadden, als die in 1354, reeds hoogbejaard, ongelukkig in eene overstrooming verdronken is. (Ook wordt van tell reeds merkelijk vroeger, dan 200 jaren na de gebeurtenis, in Kronijken melding gemaakt, ja eenigermate zelfs door een' tijdgenoot.) Deze Kapel staat op de plaats, waar tell uit het schip sprong. Buitendien bestaan er nog twee Kapellen: de eene in den hollen weg, waar de Landvoogd doorschoten werd (ten minste zoo oud als de eerstgenoemde); de andere op de plaats, waar tell's woning stond. Alle deze daadzaken, gevoegd bij de algemeene vereering des mans bij zijne landgenooten, bij het aloude lied van willem tell in den tongval dier tijden, bij de zekerheid, dat zijn mannelijke stam eerst in 1684, zijn vrouwelijke in 1724 is uitgestorven, laten genoegzaam geen' twijfel meer aan de waarheid der Geschiedenis over; gelijk de uitvinding der Drukkunst door koster op even stevige grondslagen rust, in weerwil der latere vermelding in gedrukte werken. Doch hier is eene zwarigheid van belang, wier oplossing de Heer hisely zich heeft voorgesteld, en waaraan hij meerdere moeite besteden moest, dan aan zijne verdediging der Geschiedenis zelve. De Deensche Geschiedschrijver saxo grammaticus verhaalt, namelijk, eene soortgelijke Geschiedenis van een' Groote des Rijks, toko of palma toke, die, op een' maaltijd zich bij den Koning van Deenemarken beroemd hebbende op zijn boogschieten, door dezen veroordeeld werd, om een' appel van het hoofd zijns kinds te schieten, dit gelukkig deed, doch nog een' pijl in zijn' koker had; waarna hij den Koning, op deszelfs vraag, waartoe dit wapentuig dienen moest, hetzelfde antwoord zou hebben gegeven, hetwelk aan tell wordt toegekend; echter niet met hetzelfde gevolg, daar de Koning hem toen in rust liet, dien hij echter naderhand doodschoot. Hoogst op- | |
[pagina 415]
| |
merkelijk is zekerlijk deze overeenkomst, die dan ook frelbenberger aan navolging van het Deensche verhaal, en verplaatsing van hetzelve uit Deenemarken naar Zwitserland, had doen denken. Omgekeerd is zekerlijk niet het geval: want saxo overleed reeds in 1204, ruim eene Eeuw vóór de daad van tell, en de Heer dahlmann, een beroemd Geschiedonderzoeker, gelooft niet aan interpolatiën van den tekst, die de Heer hisely nog al voor waarschijnlijk hield, maar, met prijsselijke waarheidsliefde gemelden Heer daarover geraadpleegd hebbende, dit vermoeden heeft opgegeven. Men wint niets, met het verhaal van saxo voor eene fabel te verklaren: want hoe komt dan nog de treffende overeenkomst tusschen die fabel en de latere Geschiedenis? Men zou kunnen zeggen, dat in den eersten Christen-Koning van Deenemarken, harald blaauwtand, eene wreedheid als die tegen palma toke onwaarschijnlijk is; maar het Christendom, dat de monniken predikten, bestond slechts in gedoopt te zijn en kruisjes te maken; de deugd had met het Catholicismus dier dagen niets te maken, en derhalve blijft de daad zeer mogelijk. Het komt ons dus voor, dat de Heer hisely alle de moeite, door hem besteed, om het gezag van saxo, als Geschiedschrijver, te verzwakken, had kunnen besparen. Het staat er eenmaal; en hoe zullen wij deze twee gevallen overeenbrengen? De Schrijver maakt de zeer juiste aanmerking, dat er twee en meer gevallen in geheel verschillende tijden, bij onderscheidene volken en in afgelegene landen, kunnen voorkomen, die de grootste overeenkomst hebben, en echter alle waar zijn. Hij brengt daartoe de lotgevallen der bij Cremera gesneuvelde Fabiërs en van het Bernsche heldengeslacht der Neunhaupt, onder gelijke omstandigheden voor hun Vaderland gevallen, - voorts van regulus, beiling en hambroek bij. Indien men dionysius van Halicarnassus en livius, zoo wel als herodotusGa naar voetnoot(*), geloof mag geven, kan men de zinnebeeldige les van thrasybulus aan periander, zoo wel als die van tarquinius aan zijn' zoon, om de hoosden der burgerij als korenaren of slaapbollen te doen vallen, hiertoe mede betrekken. In het beleg van Haarlem liet een Franschman, een der belegerden, zich, om zijne hardvoch- | |
[pagina 416]
| |
tigheid te doen blijken, de hand in een' vuurpot afbranden gelijk scaevola, en een Hollander verdedigde een' dijk gelijk horatius coclesGa naar voetnoot(*). Deze oplossing der zekerlijk treffende overeenkomst van beide gevallen uit de Deensche zoo wel als Zwitsersche Geschiedenis is de éénige, die mogelijk is: want de beroemde Deensche Geschiedschrijver suhm, die zekerlijk niet te weinig voor de eer van zijn land ijverde, heeft doen zien, dat de Deensche toko aan de Zwitsers, althans in de veertiende Eeuw, geheel en al onbekend was, en zijn moest. (Hisely, p. 178.) Vervolgens gaat de Schrijver stap voor stap de beschuldiging van onwaarschijnlijkheid na, waarmede de aanvaller tell's Geschiedenis zoekt te ontzenuwen, en toont deszelfs onkunde of kwade trouw onder anderen daarin, dat hij niet eens van stormen op het Lucerner- of Vier Woudsteden-meer wil hooren, die aldaar toch, volgens alle reizigers, zeer algemeen zijn. Doch genoeg van deze Verhandeling, die alle blijken draagt van grondige geleerdheid, schrander onderzoek, en warme, doch verlichte en niet bevooroordeelde vaderlandsliefde. De Schrijver heeft daartoe eene menigte, gansch niet algemeen verkrijgbare, stukken en Kronijken moeten nazien; en hij heeft aan zijn werk, hoezeer in een klein bestek, ook door eene voorafgezondene Geschiedenis der kleine Kantons en der Eedgenooten, tot op den slag bij Morgarten, (sedert welken tijd zij dezen titel eerst eigenlijk voeren) volledigheid en aangename verscheidenheid bijgezet. Onze Letterkunde schijnt hem, volgens de aanhalingen, ook geenszins vreemd te zijn, en van zijne bedrevenheid in onze taal kan zijn laatste werk getuigenis dragen. |
|