| |
De Jezuiten en hun gedrag jegens geestelijke en wereldlijke Regenten, uit hunne eigene werken en die der geloofwaardigste Geschiedschrijvers opgemaakt; naar het Hoogduitsch van Ernst Friedmann, Geheim-secretaris te B***. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1826. In gr. 8vo. XVI en 486 bl. f 3-90.
De Jezuiten doen wederom veel van zich spreken. Het is dan ook geen wonder, dat de geschiedenis dezer asschuwelijke broederschap op velerlei wijzen in het volle daglicht geplaatst wordt. Een ganganelli, die deze trawanten der Hel niet behoefde, omdat hij geen geestelijk dwingeland verkoos te wezen, hield het bestaan der Jezuiten voor onnoodig. Uit de pen van eenen Paus blijven altijd nog deze woorden merkwaardig: ‘De Kerk zal, wanneer de Jezuiten er zullen geweest zijn, dezelfde waarheden leeren, als eer zij er waren; de Kerk zal bestaan; en jezus christus zal eerder uit de steenen abraham kinderen verwekken, om zijn werk staande te houden, dan zijn geestelijk ligchaam zonder hulp of steunsel laten.’ Geen geestelijk Janitsaren-korps had hij noodig; omdat hij te Rome geen Sultan wilde wezen. Toen dit waardig Opperhoofd der Roomsche Kerk, in het jaar 1773, de Janitsaren van Rome uit den dienst ontsloeg, bewees hij, wat hij, in zijn oordeel over lambertini (Paus benedictus XIV), bedoelde met de woorden: ‘Men moet onverschrokken zijn, wanneer men goed wil doen, en vooral, wanneer men het hoofd der Kerk is.’ Hij wist, dat hij, bij het teekenen der bulle: Dominus ac Redemptor noster, zijn eigen doodvonnis onderschreef. Van Janitsaren moet men
| |
| |
altijd het ergste vreezen, om het even of zij den Vader der Geloovigen te Rome, of te Konstantinopel, als opgedrongene lijfwacht, dienen. De knoop werd toch doorgehakt, niet losgemaakt. Indien ganganelli toen met nog meer vaste hand had doorgetast, dan zouden wij thans niet dit helsch complot tegen Godsdienst en zedelijkheid alom zich zien uitbreiden. Ganganelli hieuw van den verderfelijken boom slechts de zigtbare takken af, zonder den wortel te ontblooten, laat staan uit te roeijen. Reeds in de bulle van clemens XIV lag de kiem ter herleving voor de altijd verderfelijke Jezuiten. Misschien was het de goedhartigheid van ganganelli, dat hij in zijne bulle niet heeft opgenoemd hunne geheime en openlijke schelmstukken en gruwelen, als eenige en voldoende redenen ter ontbinding der Jezuiten. De monsters verdienden niet, dat hij hen spaarde. De dood van den goeden Paus, oogenschijnlijk hun werk, maakt ten opzigte van hen alle zachtmoedigheid overbodig, ja ongeraden. Hij had jegens de geheele menschheid zachtmoedig en liefderijk gehandeld, door allen de oogen te openen. Reeds vóór de herstelling der Jezuiten zag men, dat, hoeveel ganganelli ook gedaan had, er nog te weinig tegen hen was uitgevoerd. En had clemens maar alles bij den regten naam genoemd, Paus pius VII zou niet het gekrenkte pauselijk gezag, dat, vooral door zijne reize in den winter naar Parijs, ter krooning van eenen troonsoverweldiger, zoo veel geleden had, teruggezocht hebben door het herstel van eene orde, welke niet blootelijk beschuldigd, maar volkomen overtuigd was geworden van de verschrikkelijkste gruwelen en misdaden.
Hetgeen nu aan de bulle van Paus clemens ontbreekt, wordt aangevuld door dit belangrijk geschrift van friedmann. Ongelukkig komt dit boek niet overal in de regte handen, en, na de herstelling dier orde, komt het, in zeker opzigt, te laat. Doch wij zullen eerst den inhoud opgeven, vóór dat wij den aard en het doel van dit geschrift beoordeelen. De Inleiding bevat een kort
| |
| |
overzigt van den oorsprong der Jezuiten-orde; eene aanwijzing van derzelver instelling en hoofdzakelijke verordeningen; bl. 1-32. Hierop levert de Schrijver, in eenige Afdeelingen, I. Oordeelvellingen (hoogstongunstige) van Vorsten, Paussen, Staatslieden, enz. over de Jezuiten en hunne orde; bl. 33-76. II. De Jezuiten zijn (door hun boos gedrag) vroeger of later uit eenige landen verdreven; bl. 77-104. III. Gedrag (oproerig) der Jezuiten jegens onderscheidene Vorsten; bl. 105-164. IV. Gedrag (slecht) der-Jezuiten jegens de Geestelijkheid; bl. 165-229. V. Gedrag (verraderlijk) der Jezuiten jegens Staatslieden; bl. 230-240. VI. De Jezuiten stichtten onlusten, zamenzweringen en oproer; bl. 241-298. VII. De Jezuiten leerden en predikten de regtmatigheid van den Koningsmoord; bl. 299-319. VIII. De Jezuiten veroorzaakten Vorstenmoorden, of hebben zich daarvan hoogst verdacht gemaakt; bl. 320-378. IX. Vervolg van het zondenregister der Jezuiten; bl. 379-465. X. Kort betoog, dat de herstelling der Jezuiten algemeen nadeelig zijn moet; bl. 466-486. - Deze zijn de hoofdzaken, welke ons friedmann duidelijk, en voor de klaarblijkelijkheid van de misdaden der Jezuiten voldoende, heeft geleverd in dit, nu vooral hoogstgewigtig, geschrift. In alles kan geen leek de sluwheid der Jezuiten peilen: want om de boosheid des Duivels te kennen, moet men zelve Duivel zijn. De slangenaard van den Jezuit maakt wel eens den onderzoeker hunner daden het spoor bijster. Onder Heidenen Heiden, onder
Atheïsten Atheïst, onder Joden Jood, onder Protestanton Protestant, onder allen alles, of niets, ontleent hij van allen het masker, waarachter hij als Jezuit zich listig verbergt. Zulke kameleons zijn moeijelijk te betrappen op misdaden; en evenwel heeft friedmann hier hunne misdaden en velerlei gruwelen uit de geschiedenis getrouw opgezameld, en den waarheidlievenden lezer medegedeeld. ‘Over het geheel genomen (bl. 261, volg.) was en bleef het moeijelijk, om met zekerheid te weten, waar de Jezuiten het ergste de handen in het spel hadden:
| |
| |
want, als hunne hoogstingewijde ordebroeders, die der vierde geloste namelijk, ergens een gevaarlijk plan wilden doordrijven, waren die der mindere graden, als zijnde onbekend met de eigenlijke geheime bedoelingen der orde, daarvan dikwerf ten eenemale onkundig: en alzoo gebeurde het zeer ligt, dat de laatsten de eersten regtstreeks tegenwerkten, en genen het volk zochten te benadeelen. Vanhier dan ook, dat zij, bij de beschuldiging van deel genomen te hebben aan deze of gene zamenzwering, altijd in staat waren zich te redden. - Indien men de rangen niet behoorlijk onderscheidt, en men onzeker is, tot welk eenen graad de handelende persoon behoort, dan tast men altijd rond in het duister, en acht de orde dikwijls geheel onschuldig aan het plegen eener wandaad, wanneer zij daaraan veelligt het meeste schuld heeft.’
Het is geene aangename lektuur, bij welke men ontwaar wordt de verschrikkelijkste misdaden, ook bij het heiligste gepleegd. Maar nuttig is het toch, te vernemen, hoe zij, die zich vaderen des geloofs noemen, in waarheid alleen moordenaars zijn van Godsdienst en goede zeden. Den Jezuiten wijte men het, dat ieder onpartijdig Geschiedschrijver, die hunne daden en bekende bedoelingen verhaalt, niets anders kan leveren, dan eene chronique scandaleuse. Wij achten het onnoodig, iets meer te zeggen ter aanprijzing van dit geschrift. Het is een nuttig huis- en handboek voor allen, die de verdiensten der Jezuiten hoog hooren opvijzelen, en hier kunnen zien, hoe dikwerf deze slangen, die door de bulle van clemens niet gebeterd zijn, zelfs weldoeners met gistige beten beloond, en het plegtig gegeven woord als Duivelen geschonden hebben.
Wij laten het voor rekening van den Franschen Afgevaardigde bignon, dat hij ook het ontstaan van het H. Verbond aan den invloed der Jezuiten toeschrijft. Aan de vruchten leert men den boom kennen. Slechts de nakomelingschap kan, en zal dan ook eens zekerlijk, hierover oordeelen. Hoedanig dit oordeel zal zijn, zal niet de naam, (ook het moorderrot, de Inquisitie, noemde
| |
| |
zich heilig) maar nog iets anders moeten beslissen. De tijdgenoot is geen bevoegd regter over dit verdrag, dat ons te veel herinnert het parturiunt montes cet., om onpartijdig te vonnissen. Indien evenwel het H Verbond ooit kwam onder het bestuur der Jezuiten, en er dan geen tegenwigt bestond tegen hunne allesvernielende dwingelandij, ras zou het met alle menschelijke vrijheid gedaan zijn. Als ex-Jezuiten verloochenden zij nooit hunnen boozen aard. Als herstelde, maar nog niet algemeen toegelatene, broederschap azen zij op het dierbaarste der menschheid. Maar schaden kunnen zij niet, zoo lang men niet aan booswichten, onbezonnen, alles ter prooije overlaat. Indien slechts ieder sterveling op zijne hoede is, (en wie zou zich niet aan het ongelukkige Spanje spiegelen?) dan blijft de door den Paus herstelde Jezuit een Jezuit, zonder dat men hem behoeft te vreezen. Reeds in 1814 hersteld, durven zij zich nog nergens als Jezuiten openlijk noemen, en in 1827 sluipen zij nog als slangen dat land rond, in hetwelk zij op ondersteuning en bijval rekenen mogen.
De Jezuit, wiens val ten jare 1773 aan allen den wankelen grond ontdekte, op welken hij eenmaal stond, is niet meer zoo gevaarlijk als weleer. Hij kan thans niets meer uitregten, dan anderen - toelaten. Hetgeen ieder volk van zijne vrijheid behouden wil, kan de Jezuit niet meer rooven. Neêrlands Koning geeft hier het voorbeeld. Als een eenparig man volge het ons geheele vaderland! Die zich voor de Jezuiten wacht, zorgt het meest voor zichzelven. Wij eindigen met het volgende, dat nog iets meer is, dan woordspeling:
Si itis, cum Jesu itis, non cum Jesuitis;
Si itis cum Jesuitis, non cum Jesu itis.
|
|