Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 350]
| |
deeltje, dat te lang reeds onvermeld bleef, met een wonderbaar mengelmoes, dat ons het meeste smaken konde door 's mans godvruchtige bedoelingen, aan welke ons hart volkomen regt laat wedervaren. De geschiedenis der Israëlitische natie als eene geschiedenis der Goddelijke strafgerigten behandeld, in den geest der oude biddagspredikatiën, opent het derde stukje; waarna, op gelijke wijze, de verovering van Konstantinopel en de dertigjarige oorlog eene beurt krijgen: alles telkens eindigende met de gevolgtrekking, dat ons nog ergere strafgerigten Gods boven het hoofd zweven, en het oogenblik der bezoeking over den geheelen aardbodem niet meer ver af is. Deze gevolgtrekking wordt gewettigd door de heerschende weelde en pracht, het verzuim van alle godsdienstige middelen ter opwekking, en verderfelijke grondstellingen der ligtzinnigheid, ten gevolge waarvan men gerust daarheen leeft, losbandig en ongevoelig. De goede stilling waarschuwt echter, om niemand voor den mensch der zonde, met wien de straftijd zal beginnen, te houden, ten zij hij daarvan vier kenmerken in zich vereenige; maar, hoezeer dit een goed tegengift zij tegen zwaarmoedige ongerustheid, de man wil toch, dat men vasthoude, dat de voorboden van de algemeene strafoefening daar zijn, hetwelk hij staaft met eene beschrijving van den toestand der voornaamste rijken van de aarde. De lezer wete echter, dat de Schrijver dit boeksken maakte, reeds achttien jaren geleden; en sedert, hoeveel water is er al ten dale geloopen, en hoevele omstandigheden zijn veranderd, en hoevele berekeningen hebben gefaald! Het spreekt van zelve, dat men hier ernstig vermaan en waarschuwing vindt. Het verhuizen naar Amerika is het middel niet, om het verderf te ontvlieden; maar zulk een levensgedrag, dat in de grootste ongelukken doet welgemoed zijn, en niet zelden de wonderbaarste blijken van Gods troostende en reddende zorg ondervinden doet. De verscheidene Anekdoten, met welke stilling beiden opheldert, zijn der behartiginge hoogstwaardig, en laten zich aangenaam lezen. Tot de waarschuwings- en gedrags- | |
[pagina 351]
| |
regelen, tot welke hij nu overgaat, behoort de vermaning tegen het valsche eedzweren, de ongetrouwheid in het huisgezin, dat vooral alle dienstboden wel eens lezen mogten, den laster en achterklap, waarbij eene bestraffing van het bijgeloof omtrent tooverijen komt; welke bestraffing stilling noodiger houdt, dan menigeen zal doen, en ernstiger aanlegt, dan velen, die hem niet goed kennen, van hem wachten zouden. Nog eens terugkomende op het besluit, dat hij uit de steeds toenemende zonden trekt tot Gods strafoefeningen, geraakt de man geheel in profetischen ijver, ja kondigt, zijnen ernst deftig handhavende, tegen hen, die hem op zijn woord niet zoo gaaf gelooven zullen, stellig Gods oordeelen aan, eindigende met herhaalde vermaningen tot boete en bekeering, en deelende eenige lessen mede, opdat men wete, hoe men zich ten dage der bezoeking, in oorlogstijden, te houden hebbe, zoo omtrent de oorlogvoerende Mogendheden, als omtrent krijgslieden, en de overlasten en ellenden, die de oorlog met zich voert, en dat men uit het regte beginsel weldadig zij in tijden van druk en kommer. De Recensent meent, op grond van den Bijbel, de geschiedenis en eigene ervaring, over den zedelijken toestand der menschen en de bezoekingen des Allerhoogsten anders te mogen oordeelen, en zoude stilling 's redeneringen, zijne voorstellingen en zijne uitdrukkingen niet gaarne altijd overnemen; maar hij eerbiedigt zijnen toeleg, erkent, dat, naar aanleiding van dit verhaal, door eene verstandige hand een goed en nuttig gebruik van hetzelve is te maken, vindt zijne verhaal-wijze goed berekend voor hen, welke zijn geschrift bedoelt, en uitnemend bevielen hem - gelijk reeds werd aangeduid - de Anekdoten, waarmede de voorstelling afgewisseld wordt, en die wel eens zeer treffend zijn. Van het laatste stukje valt hetzelfde te zeggen. Het omkomen veler menschen, ten jare 1806, door de losraking van den Spitzen-Buhl, (eene spits van den Ruszberg in Zwitserland) tot beoordeeling waarvan eene en andere Christelijke aanmerking gemaakt wordt, ter be- | |
[pagina 352]
| |
schaming van zoo vele liefdelooze aanmerkingenmakers bij de rampen van anderen, geeft aanleiding ter beschouwing van sommige verschijnselen, als voorboden, of liever als waarschuwingen tegen groote en zware oordeelen. Wij vonden ons hier wèl voldaan over stilling's bezadigdheid, en ongemeen beviel ons zijne voorstelling der Natuur, als een boek, met levende letteren door Gods eigene hand geschreven. Mogten alle ouders, althans in onze geringe volksklasse, hunnen kinderen inscherpen, wat Vader stilling van het uitdelgen ééner zoodanige letter, de mishandeling namelijk van eenig schepsel Gods, bij deze gelegenheid schrijft, bl. 161-169! Akelig is de beschouwing van den zedelijken en godsdienstigen toestand in het Noordelijk gedeelte van Duitschland, waaronder echter de twee aanteekeningen des Vertalers zeer noodig waren. Gode zij dank! neen, op ons Vaderland, op onze Protestantsche Kerk is deze schets, zelfs het overdrevene, dat men er in vinden mogt, afgerekend, op verre na niet toepasselijk; maar men zie toe tegen ligtzinnigheid, doch ook tegen poëtisch of pathetiek mysticisme, en ja - tegen zulken, van welken paulus spreekt, Tit. I:10, 11. Na dit donker tafereel (het ziet er toch, na 18 jaren, meenen wij, niet erger uit) bestraft stilling weder eenige heerschende ondeugden; en dat, en op zoodanige wijze te doen, is, onzes oordeels, heel wat doelmatiger en nuttiger voor burgers en boeren, dan hun in handen te geven zulke vertaalde klagten over het gevaar der Kerke ezv. De bestraffingen betreffen het gedrag van echtgenooten omtrent elkander: men is hier, beurtelings, geroerd, en lacht tusschenbeiden er ook eens om. Mogten alle schijnheilige mannen eens weten, hoe het den oefeninghouder schmekker ging na den dood zijner edele, door hem zoo mishandelde vrouw, en alle booze vrouwen hier eens lezen, hoe eene van hare soort gewiegd werd en genezen! Dit is op onzen bodem gebeurd. De Schrijver heeft regt den slag van verhalen, en zijne verhalen te verlevendigen door tusschengevoegde voorbeelden. Andere waarschuwingen, op gelijke wijze voorgedragen, betreffen de ontucht, vooral de zelfbevlekking, waarop | |
[pagina 353]
| |
men, helaas! wel opmerkzamer zijn mogt. De toestand van Duitschland onder napoleon's zegepralen geeft tot eenige andersoortige opwekkingen aanleiding, welke stilling aandringt uit de vervulling zijner vorige voorspellingen. Dezelfde man, echter, gaat ook de profeteerziekte (want hoe zullen wij dat ding anders noemen?) te keer; en, gehoorzaamheid predikende, echter niet onbepaald, aan de Overheid, die ons regeert, vermaant hij, om, in stille afzondering, op de teekenen der tijden te letten, waarvan de man het noodzakelijke aanwijst op gronden eener Bijbelverklaring, die hem wel niet allen zoo gaaf zullen toestaan, als zij zijne waarschuwingen aan alle zoodanigen, die zich aan de toepassing van het geheimzinnig Openbaringsboek op onze tijden wagen, zullen laten gelden. Hij zelf, intusschen, is bekend voor een' eersten rekenaar en profeet in dit opzigt; maar het deed ons genoegen, te lezen, dat hij het hier alleen waarschijnlijk oordeelt, dat ten jare 1836 het rijk des Heeren zal gegrondvest wezen, en dat hij niet bepalen durft, dat het vast en zeker zoo zijn zal, ezv. Och, wat hebben wij er dan ook aan? Veel gissen, doet veel missen; en de goede God zal er toch wèl zoo goed mede gediend zijn, dat men den burgers en boeren slecht en regt leert, God te vreezen en zijne geboden te bewaren, en dan alle hunne zorgen op Hem te werpen, dan dat men die menschen in de onzekere toekomst inleidt. De Wurtembergsche dweepers en de Separatisten in Duitschland ontvangen van stilling hun bescheiden deel; ook nog dezulken, die naar Amerika verhuisden uit religieuze beginselen, waarover de Schrijver reeds in het derde stukje het zijne had gezegd, maar nu in het breede zóó uitweidt, dat, zoo nog iemand op eene gelegenheid zat te wachten, om even zoo te doen, hem de lust wel vergaan zal, zoo hij naar stilling hoort, die ons, op meer dan ééne plaats, stellig verzekert, dat God een algemeen en beter toevlugtsoord aan zijne vereerders in de groote bezoeking aanwijzen zal, denkelijk wel in het Oosten. Op de vraag, ‘of het niet eindelijk weêr goed zal worden?’ geeft de Ziener een ant- | |
[pagina 354]
| |
woord, dat weder geheel in zijnen profetischen geest, en op zijn subjectief inzien in de Openbaring van Joannes gegrond is, maar waarmede wij, ook omdat het te omslagtig is, onze lezers niet willen ophouden; en hij eindigt met eenige verhalen van Gods bewarende Voorzienigheid, ook hemzelven bejegend. Voor allen is dit werkje niet. Dikwijls lazen wij met groot genoegen; nu en dan haalden wij de schouders op; veel vonden wij, dat althans voor onzen landaard onnoodig was; somtijds vroegen wij: ‘hoe komt dat te pas?’ De Schriftverklaring des geleerden mans behaagde ons niet; allerminst kunnen wij ons zegel hechten aan 's mans gissingen en hypothesen, hoe ook als waarheden stellig voorgedragen; maar veel, zeer veel goeds, bruikbaars, heiligs en te pas vonden wij hier, dat wij wel wenschten, waar het wezen moet. Wij zijn echter iedereen niet, en de vrienden der Stillingiaansche lectuur zullen hier veel voedsel naar hunnen smaak vinden, dat heilzaam kan sterken, voorzigtig en matig gebruikt zijnde. Wij zijn nieuwsgierig, met hen, naar de aangekondigde Bijbelsche Verhalen van den zaligen man. |
|