Despar, bij gelegenheid der in ons Land heerschende Ziekten. Te Amsterdam, bij J.H. den Ouden. 1826. In gr. 8vo. XVI en 32 bl. f :-45.
De werken van bähler heeft men reeds gelezen, eer de groote man zelf in het licht verscheen, met uitzondering van hetgeen er nu van Waterloo en een' Koning der Nederlanden kan inkomen. Wij hebben op deze Leerrede deze aanmerking, dat de tekst op den Koning meer dan op het volk toepasselijk had moeten gemaakt worden, daar die het toch is, die alleen, met één woord, Papa en Mama bähler's zin kan doen, en een Dank-, Vasten Bededag is daar, wiens gemis nu zoo beklaagd wordt, en, als een groote gruwel, telkens bestraft. Houdt maar moed, en schrijft maar voort, gerijmd en ongerijmd, gij Edelen! Misschien krijgt ge spoedig uwen wensch, en wordt (zie het Dichtstuk!)
Op Vast- en Bededag, gelijk in vroeger dagen;
De weelde in haren draf, op hoog gezag, verstoord,
Om als een éénig man aan God zijn' nood te klagen.