Mengelpoëzij, door J. van Haastert, Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden. Te Delft, bij P. de Groot. 1826. In kl. 8vo. 118 Bl. f 1-25.
Ruim veertig jaren geleden, namelijk in 1786, beoordeelde dit zelfde Tijdschrift de toen uitgegevene Proeve van Mengelpoëzij van dezen zelfden Dichter niet ongunstig; en wij wenschten wel, dat wij ons, ook na verloop van zoo vele jaren, gelijk konden blijven, door onze goedkeuring ook aan dit bundeltje, dat waarlijk geene Proeve meer is of zijn kan, te geven. Doch, met allen eerbied voor den hoogen ouderdom des Dichters en voor zijn lidmaatschap eener beroemde Maatschappij, is ons dit onmogelijk; want ook daar, waar zijne verzen niet tegen de eerste regelen van het werktuigelijke der kunst, tegen onze taalwetten en de aangenomene beteekenis der woorden zondigen, (en dit heeft op iedere bladzijde verscheidene malen plaats) zijn zij in trant en toon ten minste eene halve eeuw ten achtere. Het eenige waarlijk verdienstelijke stukje, dat in dit bundeltje gevonden wordt, is een extempore, dat bijna zoo veel waardig is als alle de overige grootere en kleinere, met moeite en hoofdbreken vervaardigde gedichtjes te zamen; zijnde eene toespraak aan de Nederlandsche Vlag, bij de inlijving der Nederlandsche gewesten in het Fransche Keizerrijk; doch daar er duidelijk bij geschreven staat: ‘voorgelezen in eenen stillen Vriendenkring, zoo dachten wij onwillekeurig aan de vrouw eens Dichters, die telkens, als er in een vrolijk gezelschap eens gereciteerd moest worden, zeer naïf zeide: ‘Verzoek het mijn' man maar eens; hij heeft zeker een extempore in zijn' zak.’ Doch, hoe het hiermede gelegen moge zijn, deze hartelijke dichtregelen schrijven wij gaarne over:
Zonkt ge in den nacht des doods, o vaderlandsche Vlag!
En klonk het hol gebrom van 't klokgelui in de ooren
Van Neêrlands kroost, bij 't leed van den voorleden dag;
Ja, moest men moed en smart in d' engen boezem smoren!
's Lands kroost vergeet u niet! zoo lang 't historieblad
De groote daden meldt van uwe strijdbre leeuwen!
Neen! het vergeet u nooit! daar zee en kust en stad
In ieder werelddeel uw roem vermeldt aan de eeuwen.
Gij wappert in het hart, zoo lang het rood en wit