sten ernst in zijne gedichten wist in te weven. Zoo komt dan eindelijk de kundige brouwer tot deze slotsom, welke wij eenigzins verkort overnemen, daar zij voor alle onze meer geletterde lezers hoogstbelangrijk is. ‘Wij vonden bij onzen lateren en meer wijsgeerigen pindarus het anthropomorphismus (de vermenschelijking der Goden)
veel minder sterk uitgedrukt dan bij homerus; wij zagen bij hem eene duidelijke strekking, om uit de oude overleveringen die te kiezen, welke het meest geschikt waren om waardige denkbeelden omtrent de Goden te doen ontstaan, of zelfs om ze, tot dat einde, te veranderen en te wijzigen. Aan de liefde der Goden tot sterfelijke vrouwen zagen wij al dat onkiesche ontnomen, dat ons bij andere Dichters hinderde; en wij begrepen de mogelijkheid, dat een waarlijk godsdienstig hart deze vreemde legenden zonder ergernis hooren kon. Wij merkten vervolgens op, hoe verheven pindarus dacht over de magt der Goden en hunne liefde tot het menschdom, en hoezeer hij, zelf daarvan overtuigd, zich geheel aan hunne zorg toebetrouwde, en er de heerlijkste lessen tot regeling van het gedrag van anderen in voor- en tegenspoed uit ontleende; en eindelijk, hoe hij zich de Goden voorstelde als de belooners der deugd en de wrekers van het onregt, zoo wel in dit, als in een volgend leven. Voorts nog zagen wij, zelfs in zijne korte kernspreukige lierdichten, enkele meer uitgewerkte voorbeelden van die zedelijke grootheid, welke ons trof in de helden van homerus. Wij zagen, hoe de Dichter overal het goede prijst en het kwade laakt, hoe daardoor zijne gedichten eene krachtige aansporing moesten zijn tot deugd en regtvaardigheid; en dit alles vonden wij in de heerlijkste overeenstemming met zijne eigene gezindheden en eigen gedrag.’ - Waarlijk, eene behandeling, als deze, van alle de Dichters der Oudheid, welke eenigermate voor dezelve vatbaar zijn, is eene behoefte, welker vervulling aan niemand beter dan aan den Heer van limburg brouwer kan zijn toevertrouwd. Hij belooft ons, eenen dergelijken arbeid over de Grieksche Treurspeldichters te doen volgen. o! Mogt hij ook hesiodus niet vergeten, over welken hij eenigzins minder gunstig schijnt te denken; doch wiens Werken en Dagen in
onze schatting altijd een gouden zedekundig boeksken blijven, vooral wanneer men let op den vroegen tijd, in welken het vervaardigd werd.