Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
| |
[pagina 286]
| |
schoone werk, van deze zijde zoo wel, als door den inhoud en het plaatwerk, zich zoo billijk aanbeveelt. Zal die Kaart achter het slot, of in de portefeuille, of tot sieraad des woonvertreks hare bestemming hebben? Het is nog niet gezegd, dat de Steller van het verslag aangaande het meergenoemde Tasereel dezelfde is als de Schrijver van dit verslag. Van waar nu de zoo vroege aankondiging des eersten boeks over den jammervloed, en de zoo spade vermelding, die aan de werken der drie, aan het hoofd gemelde, Schrijvers te beurt mag vallen? Een pijnlijk en vele onrust barend ongemak, gevolgd van eene gevaarlijke krankheid, wierp den Steller van dit verslag tot volslagene magteloosheid neder, en - doch de zaak is reeds afgedaan!Ga naar voetnoot(*) Het valt in het plan van den Schrijver dezes berigts in het geheel niet, hier Recensent te zijn. De geheele plaats, tot boekbeoordeeling geschikt, ware, door de vereischte vergelijkingen, nog te bekrompen. Doch, dit daargelaten: men moet vooronderstellen, elk Schrijver heeft zijn best gedaan; eene verschooning, bij gebreken, in werken als deze, alleen geldende. De moeite en arbeid tot de zamenstelling van een zoodanig werk is, voor velen onbegrijpelijk, groot, ook bij goeden voorraad van hulpmiddelen; er zijn teleurstellingen, misrekeningen; allerhande verdrietelijkheden treden soms tusschenbeiden, en zouden den geduldigsten de pen doen wegwerpen. Om deze en andere redenen oordeelen wij, dat het den schijn van liefdeloosheid en partijdigheid niet ontgaan kan, bij strenge vergelijking van vroeger en later stukken, de feilen en onwillekeurige afwijkingen van de waarheid aan te toonen. Het moet echter niet te veel schelen. Alwat wij daar zeiden, is alleen toepasselijk op Schrijvers, die wij gelooven mogen, dat daarin overeenkomen, dat zij naar hun beste weten en met gelijken edelen toeleg geschreven hebben. Wij willen dus het werk van beijer met het reeds aangekondigde Tafc- | |
[pagina 287]
| |
reel, voor het oog des publieks, niet strengelijk vergelijken, en behoeven dit te minder, naarmate wij (bij hoe veel verschil! ) in het hoofdzakelijke de telkens zuivere voorstelling der waarheid met voldoening opmerkten. Met den Heer beijer (Voorb. bl. XI) zeggen wij intusschen: ‘Het ware ongetwijfeld wenschelijk geweest, dat het publiek slechts één enkel werk over den Zeevloed van 1825 bekomen had, geheel opgemaakt uit bewijzen, bij de Ministeriën voorhanden,’ ezv. Vooral wilde de Steller van dit verslag, hetgeen hij in 't vorige geschreven heeft over de oorzaken en nadeelen der verdeeling van hetgene vereenigd had behooren te blijven, hier nog wel eens herlezen hebben. Hoe jammer, dat beijer en de Schrijver van het Historisch Tafereel, of de Uitgevers hunner werken, in zoodanige vereeniging niet meer belang gezien hebben! Of misschien bestaat de oorzaak van dit onaangenaam verschijnsel, waar wij het niet eens vermoeden. De Heer beijer heeft met zijnen arbeid al wat te tobben gehad. Hij wachtte, op ingediend verzoek bij Z.M., de noodige bouwstoffen, bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat voorhanden - hij wachtte te vergeefs. Er kwam niet van. Het werk moest toch voort, en hij koos, zeer verstandig, die Provinciën, waarvan hem zeer volledige berigten waren toegezegd - Holland en Gelderland - tot hoofdpartijen in zijn Tafereel, te meer uit hoofde der afzonderlijke Beschrijvingen. Men meene daarom niet, dat die hoofdpartijen niets anders te zien laten! Beijer brengt ons op weinige plaatsen zeker, daar geen water geweest is. Een erge misstand hindert ons in dit boek. De Schrijver zegt er van - doch, hoe velen zal hij duister zijn in den aanvang! (Voorb. bl. III.) ‘Het overnemen van de stukken (welke? van wie overgenomen?) door den boekhandelaar portielje (waar komt die zoo onverwacht van daan?) naderhand met die van de Wed. allart vereenigd voorgenomene beschrijving van den Watersnood bestemd, alsmede het nog later ont- | |
[pagina 288]
| |
vangen van niet onbelangrijke berigten, op welker spoedige toezending, als geheel vrijwillig geschiedende, ik niet had kunnen aandringen noch rekenen, dit deed het boek zoo groot worden.’ - Maar, wat is nu gebeurd, om het geen cent te verhoogen? Men krijgt nu 807 bl. in twee banden. I, II op den rug is niet Iste en IIde Deel; maar het tweede is het tweede Stuk. Is er nu alzoo niet eigenlijk geleverd eerste Deel, bestaande uit twee Stukken? En - want wat kwam er dit nog al eens op aan - hoe wanstaltig! men leest tot bladz. 587 gemakkelijk, roemende de heldere letter, keert de bladzijde om, en weet zich niet genoeg te verwonderen over den zoo ongedachten overgang, die misschien menigeen behoefte aan den bril doet krijgen. Dit spijt ons; maar wij betuigen toch, het respect voor der inteekenaren beurs en handteekening, dat er de oorzaak van is, hoogelijk te roemen. De Kaarten, welker eene de overstrooming in het Noordelijk gedeelte, de andere haar in het Zuidelijk gedeelte dezes Koningrijks voorstelt, munten niet uit; tot opheldering der geschiedenis genoegzaam zijn zij, en daartoe gaf ze beijer. Fraai is het Titelvignet, de menschlievende daad van groen ons voor oogen stellende. Het plaatwerk is anders, naar onze ziensmanier, heel wat beneden dat in het Tafereel. Zij stellen ons voor: de aankomst der Noordhollandsche Vlugtelingen te Amsterdam; Scheveningen in en na den storm (die hadden we hier niet verwacht); de overstrooming van den Kamperdijk, en verwoestingen, daardoor te Oosterwolde en Doornspijk aangerigt (grof, en, omdat het er onder staat, kan men weten, wat het beteekent); de overstroomde landen in Wolvega. Nabij deze laatste Plaat leest men: ‘In de kerk alhier (te Wolvega) werden 180 menschen opgenomen en verzorgd. Niet vóór 1o Maart konde er weder dienst worden gedaan, en hij, die het kleine kerkje kent, zal begrijpen, hoe vol het er was; doch de orde was uitstekend, alles ging geregeld, en 's nachts hield men wacht, om brand en ongemak voor te komen.’ Zonder | |
[pagina 289]
| |
onze aanwijzing ziet elk de dubbelzinnigheid dezer zinsnede. - De stijl verheft zich ook niet hoog boven het middelmatige. De Heer beijer verhaalt echter zeer onderhoudend, en de zeer vele hier voorkomende treffende bijzonderheden houden den leeslust graag; zoodat wij, bij slot van rekening, niet twijfelen, of de meeste Inteekenaren op dit werk zullen tamelijk wel tevreden zijn. Wij gaan over tot de twee afzonderlijke Beschrijvingen. De eene is van Overijssel, geleverd door den geleerden ter pelkwijk. Steller dezes zal wel zeker nooit eenig werk kunnen aanprijzen, dat minder missen konde voortreffelijk te zijn, uit hoofde der gunstige omstandigheden, waarin het wordt uitgegeven, dan dit. Men bedenke eens! Uitgevers, die zich onbaatzuchtig vereenigen, wier bezoldiging der armen voordeel is, en die niets ontzien, wat het werk ten sieraad, ten roem van hun gewest en des vaderlands kan doen strekken; een Schrijver, met buitengewone geleerdheid toegerust, en die daarenboven in lokale kennis aan niemand iets heeft toe te geven, hebbende, vele jaren, zelf in het bestuur der Provincie Overijssel een zoo voornaam aandeel gehad; een Gouverneur, die zulk eenen man waardeert, en alle goede ondernemingen begunstigt; de Ingenieur Verificateur van het Kadaster in Overijssel, j.j. sorg, die dadelijk ook zich aanbood, om, ten voordeele der noodlijdenden, de noodige Kaart en eene inlichtende Tabel te bezorgen. Dusdanige omstandigheden zijn zoo gunstig als een Schrijver wenschen kan, en - favente numine - zweeft zijne veder het papier over, en lust en kracht nemen, bij elken voortgang, toe! Wij danken God, ja! God danken wij, die door ter pelkwijk ons en onzen kinderen dit Gedenkstuk van den jammer onzes woonoords en van Goddelijke ontferming gesticht heeft. Uit de Voorrede willen wij kortelijk het beloop des boeks opgeven, waarvan wij nog alleen dit vooraf moeten betuigen, dat de stijl zeer gepast afwisselt naar den aard der zaken, die beschreven worden. Niet alle opgegevene voorvallen, alleen de belangrijkste zijn opgenomen; en de Steller van dit berigt verzekert van goederhand, waar het opgegevene niet strookte met de toetsing des Schrijvers, of zijne volkomene lokale kennis, daar is er niets van geboekstaafd. Bespiegelingen over de werkingen der natuur, en der ongelukkigen lot, wilde de Schrijver ook | |
[pagina 290]
| |
niet telkens laten wederkeeren. Regt zoo. Waartoe, vragen wij, die afmatting des stijls, door onvermijdelijke redites? Of ziet men die niet? Waartoe, door zulke bespiegelingen, het gevoel van hen op nieuw geschokt, wier voorstelling van eigen of broederen-leed hen nog zoo vaak en van zelve aandoet? Er is door zoodanig verhalen, als hier geschiedt, genoeg gedaan. Hoe treffend redeneert ter pelkwijk hierover! (Voorb. bl. IV-VII.) De wonderen der Nederlandsche en Christelijke barmhartigheid, die ook Overijssel hebben gezegend, maken het beleedigend, het gevoel telkens te zoeken te bewegen. Om dezelfde redenen onthield zich de Schrijver van gedurige vingerwijzing op de grootheid van den Heer der Natuur. ‘Zij, die bij het hooren of lezen van zulke werkingen der Natuur niet dadelijk mogten opmerken de onbegrensde magt des Oneindigen, zouden, door de korte beschouwingen, die ik er deswege had kunnen invoegen, geen gevoel daarvan verkrijgen,’ ezv. Wat orde de Schrijver volgen zoude, en hoe, opgegeven hebbende, oordeelt hij het nuttig, eene vergelijking te maken tusschen den vloed van 1825 en van vorige jaren, bepaaldelijk 1776, den hoogsten, dien men kende. Die vergelijking is hoogstbelangrijk, omdat zij ook over de Springvloeden handelt. Het onderzoek over het verband der hooge zeevloeden en overstroomingen met de onderscheidene standen der maan leidde den Schrijver van zelve daartoe. Eenige Provincialismen worden eindelijk opgehelderd. Geene Platen versieren het werk, behalve de afbeelding van dat gedeelte des kops eens grooten diers, behoorende tot het Runderengeslacht, waarvan de afbeelding en beschrijving in het Tafereel ezv. met de hier voorkomende vergeleken worde. Naar het Titelvignet keken wij dikwijls om, en zagen dan, met de daar afgebeelde vrouw, aan eenen boomstruik op de woeste golven dobberende, naar den stormenden hemel op, doch niet wanhopend, maar met een blik des gebeds en des vertrouwens. In plaats van afbeeldingen in het werk, heeft de Lezer ontvangen eene Kaart, op atlas dubbel olifants velin, van dat gedeelte van Overijssel, dat 4 en 5 Feb. geheel is overstroomd geweest, en waarop zoo wel alle voorname dijkbreuken, gespoelde kolken, ezv. als de uitgestrektheid der inundatie, in deze Provincie, en in het naburige Drenthe, wordt aangetoond; voorts een Gedenkstuk, bij de Kaart be- | |
[pagina 291]
| |
hoorende, waarop de namen der gemeenten, het getal der verongelukte menschen en beesten, en zoo veel doenlijk de voorname dijkbreuken, gespoelde kolken en geheel of gedeeltelijk verwoeste kuilen zijn aangetoond. Van Kaart en Gedenkstuk zal men, wat schoonheid en naauwkeurigheid betreft, de wedergade wel te vergeefs zoeken. Dit werk noemen wij voor de Uitgevers, den voornamen Begunstiger, den Schrijver, den vervaardiger der Kaart en het daarbij behoorende stuk, voor hen allen een Gedenkstuk; en een Gedenkstuk zij het tevens voor elken Overijsselschen, of tot die Provincie in betrekking staande, voor de late nakomelingschap! De edelmoedige belangeloosheid, met welke elk hier zijne taak volvoerd heeft, verheft de waarde des werks. Wij geloofden onze oogen naauwelijks, toen wij, zoo lang op Kaart en Gedenkstuk gestaard hebbende, lazen, dat de prijs f 10-40 voor den Inteekenaar is; hoewel nu, hoogstbillijk, de weinige overgedrukte exemplaren niet dan voor f 15-: contant zijn te bekomen. De Inteekenaars hebben dat aan hunne vele medestanders te danken. Wij hebben de lijst eens doorkeken, en vonden er..... Doch, het zij zoo! Hunne namen mogen daar prijken! - Wij betuigen aan de Uitgevers onzen openlijken dank voor een geschenk, dat ons hart steeds zal hoogschatten, en waarin wij ons zeker dikwijls gaan verlustigen. Wij moeten nog gewagen van het laatstgemelde werk, Vriesland betreffende, en, hoewel geene beschrijving heetende, even zoo goed als het naastvoorgaande zich dien zonder aanmatiging gerustelijk mogende toeëigenen. Wij hebben, hoe vele deelneming voor dat beroemd gewest, echter tot hetzelve nog niet vele betrekking, en zouden er, grootstendeels, als vreemdelingen verkeeren. Het is intusschen een waar genoegen voor ons, dat wij allen kunnen verzekeren, die aldaar betrekking hebben, dat Vrieslands jammer, is het dan niet onder zulke gunstige omstandigheden als Overijssels watersnood beschreven, door eene daartoe bevoegde pen, allerlei innerlijke kenmerken van waarheid op te merken gevende, naauwkeurig en der zake waardig geboekt is. De Heer van leeuwen komt, onaangezocht, opgewekt alleen door zijn menschlievend gevoel, daar hij noch dadelijk hulpe konde toebrengen, noch het fonds voor de noodlijdenden met ruime bijdragen stijven, op de gedachte. om, ten voordeele der ongelukkigen, eene beschrijving van | |
[pagina 292]
| |
Vrieslands ramp uit te geven. Er wordt eene inteekening geopend. Zóó slaagt men, dat de Naamlijst der Inteekenaren 58 bladz. vult! Wat zegt ge daarvan, Zwolsche Heeren? Vele weldenkenden stonden van leeuwen ten dienste; eene reis door al de overstroomde gedeelten van Vriesland bevorderde zeer zijn doel: de Ingenieur Verificateur van het Kadaster in Vriesland, de Heer ritmeester, zegt hem eene Kaart toe van Vriesland, in te rigten naar de beschrijving; des Schrijvers verzoek, om een overzigt van den algemeenen staat van nadeelen, door de Commissie uit de Gedeputeerde Staten, van 's Konings wege (belast met der lijdenden onderstand) opgemaakt, in zijn werk in te lasschen, wordt gunstig aangenomen; van de Commissie van Landbouw en andere weldadige Commissiën werden hem noodige inlichtingen gegeven. En ziet hier de omstandigheden den man begunstigen, die, ware hij niet zoo bekwaam, en opgewassen tot zijn werk, als dit boek hem kennen leert, daarvan nog weinig voordeel zoude gehad hebben. Ziet hier de historie des boeks. Vernemen wij nu deszelfs inhoud. Bij wijze van Inleiding, wordt een verhaal van al de Watervloeden en Overstroomingen, die in Vriesland hebben plaats gehad, voorafgezonden. Hoezeer wij dit niet noodzakelijk achten, zouden wij dat verhaal nu al zeer ongaarne missen. Hoe de Schrijver in de zamenstelling dezer Inleiding te werk zij gegaan, verhaalt hij, Voorb. (bl. 61, 62.) De eerste Afdeeling behelst een Tafereel van den Vloed en de Overstroomingen. De tweede behelst de Gevolgen des Vloeds en der Overstroomingen. (Hier leest men van oprigting van weldadige Commissiën, algemeene Collecte, en gaven (giften) der Koninklijke Familie, maatregelen van het Provinciaal Gouvernement, het voorstel tot het openen van een crediet voor Z.M., eene reis van den Prins van Oranje, komst van des Konings Commissaris speciaal, Koninklijk Besluit omtrent de algemeene Collecte, Hoofd- en Districts-Commissiën, de terugroeping van den Commissaris speciaal, en benoeming eener Commissie ter voorziening in den onderstand der noodlijdenden, opschot uit de schatkist ter herstel der zeeweringen; en, na zoo veel, (is het niet wat heel veel?) de gesteldheid na den vloed.) De Gevolgen der Overstroomingen voor den Landbouw maken het tweede deel dezer Afdeeling uit. Algemeene Aanmerkingen, Vee, Veld, Houtgewas, Vruchtboomen, Veenderijen, laten zich, hoe bedroevend, hier toch met ze- | |
[pagina 293]
| |
ker genoegen lezen. Van der zeeweringen herstel, de Districts-Commissiën, het voorloopig Rapport der weldadige Commissie te Leeuwarden, en den Landbouw in 1826, (hoe weinig ook van elk) spreekt vervolgens de Schrijver met oordeel. Eindelijk, Bijlagen, als 1. Tasel van den hoogsten Waterstand; 2. Rapport van den uitslag van een natuurkundig onderzoek omtrent de Zoetwater-bron onder Munnekeburen, 3. staat van ontvang en uitgaaf van de Commissie te Leeuwarden; 4. van de opbrengst der algemeene Collecte in Vriesland (f 60. 095. 34 ½!); 5. algemeene staat der schaden van de ingezetenen in de Grietenij West-Stellingwerf, en 6. staat der nadeelen, door de ingezetenen der Provincie geleden. Uitmuntend is ook de aan dit werk toegevoegde Kaart, waarvan reeds gesproken is, de doorbraken en overstroomingen aanwijzende; en, hetgeen vooral die Kaart verfraait, is de aanwijzing van het zee- door de groene, en van het zoete water door de blaauwe kleur. Hier ook geen plaatwerk, dan eene Titelplaat, door den Vrieschen Historieschilder de boer, te Rome tijdens den vloed zich bevindende, ontworpen, en dáár gegraveerd door den Heer raffaële persichini. Dezen, een' anderen, Kunstschilder te Rome, treffen wij dan ook onder de Inteekenaren aan. Zeldzame bijzonderheid! Bijzondere eere, aan een boek bewezen, waarin ons Vaderland belangstelle! Het lust ons, van die titelplaat de tegenovergestelde dichterlijke verklaring mede te deelen: Ontwijk, o Vriesche Maagd! uw' halfgesloopten Tempel;
Verwoesting wierp haar Toorts op d' overouden Drempel;
Het heilig Altaar stort in d' opgezwollen Vloed.
Volg uwen Genius; hij rigte uw wankle schreden;
Nog houdt zijn trouwe hand de Kroon van ellef Steden,
En 't aadlijk Wapenschild wordt door uw' Leeuw behoed.
Reeds strekt uw schoone Grond ter prooi der dolle Baren;
't Noordwestlijk Windenheer doorgiert de ontstelde Lucht;
De Zee-God zelf genaakt; ginds komt hij aangevaren,
En drijft en jaagt zijn' Stoet. - Vlugt, dierbre Jonkvrouw! vlugt;
Ja, vlugt! maar wanhoop niet, hoe zeer door 't wee gebogen;
't Weldadig Nederland zal ook uw tranen droogen!
Wij verheugen ons, eindelijk toch den Schrijveren dezer voortreffelijke werken openbaar met hunne roemrijk volbragte taak geluk te hebben mogen wenschen, en het publiek met | |
[pagina 294]
| |
zulke gedenkstukken van den jammer, ja! maar ook van den roem des Vaderlands. Gave nu de Hemel, dat er nooit meer zoodanig boek behoefde geschreven te worden! |
|