De eerste, en gewis niet de minste, kenmerkt zich al terstond door iets zonderlings. Zij werd uitgesproken op den 29 Januarij des jaars 1801, en begint met eene uitweiding, daarop toepasselijk; doch met eene aanmerking over het onnagaanbare van 's menschen geest en vernuft komt hij op het genoemde, geheel verschillende onderwerp. - De derde, die nogmaals hetzelfde onderwerp, doch met eenige bepaling, vervolgt, vangt aan met eene wandeling door het gebouw Felix Meritis. En dergelijke meer. Vooral in de laatsten heerscht doorgaans meer de toon van een spectatoriaal weekblad, of dergelijke geestige lectuur van uitspanning, dan wel die der deftige verhandeling. En misschien is er geen tak van letterkunde, voor welke ockerse meer berekend zou zijn geweest. Mensch- en wereldkunde - bijzondere zielkundige inzigten - eigene, dikwijls vreemde gedachten - zeldzame welbespraaktheid, doch weelderig, niet zonder wonderlijke sprongen; ziedaar toch, dunkt ons, het kenmerkende, in deze verhandelingen doorstralende. Trouwens, de voornaamste zijner schriften wijken van genoemde bestemming misschien niet verre af.
De stukken zijn niet alle van even groote waarde. De eerste, vierde en zesde behaagden ons geenszins het minst. Leest men ockerse over sommige der onderwerpen, hier behandeld, het is of men er voor het eerst van hoorde, zoo geheel gaat hij zijnen eigen' weg. Of die weg altijd de regte zij, daaraan twijfelden wij wel eens; maar immer vonden wij er toch veel goeds zoo wel, als nieuws. Wij zouden onzen schrijver tot die opstooters (men vergeve ons dezen jagersterm) der waarheid rekenen, welke het ziften, beproeven en rangschikken wel eenigzins aan anderen overlaten, maar die daarom niet van hun loon en kroon, als eerste ontdekkers, behoorden beroofd te worden. Op zijne beurt, het is waar, bezigt ockerse ook weêr de bouwstof van anderen, en is (gelijk wij reeds te kennen gaven) niet min oorspronkelijk in den vorm, dan in de stof.
Wij hebben geen lust om meer in bijzonderheden te