| |
Algemeen Overzigt der Epidemische Ziekte, welke in het jaar 1826 te Groningen geheerscht heeft; door E.J. Thomassen a Thuessink, A.L.M., Med. et Phil. Doctor, Hoogleeraar in de Geneeskundige Faculteit, enz. enz. Te Groningen, bij R.J. Schierbeek. 1827. In gr. 8vo. 84 Bl. f :-80.
Onderscheidene Geneesheeren, die de volksziekten,
| |
| |
welke, in het verloopen jaar 1826, in verschillende streken onzes Vaderlands, geheerscht, en vooral in de Provinciën Groningen, Vriesland en Overijssel zulk eene aanmerkelijke verwoesting onder derzelver inwoners te weeg gebragt hebben, behandelden, deelden reeds, in kleine geschriften, hunne bevindingen aan het publiek mede, omtrent den aard, de oorzaken en gevolgen dezer ziekten, zoo als dezelve, verschillend gewijzigd, hun zijn voorgekomen. De Hoogleeraar thomassen a thuessink, hoewel eigene ligchaamszwakheid hem niet heeft toegelaten, de ziekte te Groningen dagelijks en geregeld te onderzoeken, schetst dezelve hier in algemeene trekken. Hij werd hiertoe in staat gesteld, in zijne betrekking als President der Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt, door dagelijks omtrent de ziekte berigten in te winnen; terwijl hij zelf ook vele ziekten heeft waargeslomen en behandeld. De Hoogleeraar wil evenwel zelf dit werkje voor niet meer dan eene oppervlakkige en algemeene beschouwing dezer epidemie hebben aangemerkt; het aan zijne geachte Ambtgenooten overlatende, die de ziekte meer in hare onderscheidene vormen en wijzigingen gezien hebben, daarvan eene meer breedvoerige en naauwkeurige beschrijving te geven.
Dit geschrift is, in de eerste plaats, belangrijk voor de geschiedenis der ziekte, daar hetzelve ons, in het algemeen, bekend maakt met haren oorsprong en voortgang, met derzelver toestand, in zoo ver de plaatselijke gesteldheid der stad, het gebrek aan de benoodigde bergplaatsen voor de behoeftige zieken, de ongenoegzaamheid van geneeskundige hulp enz. daarop invloed hadden; al welke omstandigheden moesten medewerken, om de uitbrelding der epidemie te bevorderen. Voorts vinden wij medegedeeld de maatregelen, welke, ter voorziening in dezen, zoo van wege Z.M. den Koning, op voordragt van den Heer Gouverneur, alsmede door de Stadsregering, zijn beraamd en in het werk gesteld. Het Arsenaal werd binnen weinige dagen, door de aanhoudende werkzaamheid en den onvermoeiden ijver van den Heer
| |
| |
hendriksz, tot een Ziekenhuis ingerigt, van alles ruim voorzien, en daarbij eene Apotheek gevoegd, zoodat in hetzelve aanstonds eenige honderden zieken konden worden opgenomen, welke in het begin door de Heeren Professoren bakker, stratingh en hendriksz, en daarna door den Heer hendriksz, geholpen door twee Heeren Chirurgijn-Majoors, werden behandeld. Om in het gebrek van genoegzame Geneesheeren te voorzien, had Z.M. goedgevonden, aan alle Rijks Universiteiten aan te schrijven, ten einde bekwame en tot de praktijk geschikte jongelingen uit te noodigen, om in dezen nood toe te schieten en hulpe te verleenen. Dit had ten gevolge, dat verscheidene van de Akademie van Utrecht, met name Dr. van der pant, de Kandidaten beijen, van der leeuw, nijhoff, scheltema en turk, - van Leuven, de Kandidaten reyne, honlet, pieters, lion, nalis en wauthier zich derwaarts begaven, en, op de edelmoedigste wijze en met de warmste menschlievendheid, een groot gedeelte der armen behandelden, en daardoor zeer veel nut stichtten; terwijl ook de Heeren Kandidaten stratingh, bosman, tresling en nauta peters, waardige kweekelingen der Groninger Hoogeschool, niet in gebreke zijn gebleven, vrijwillig hunne hulp toe te brengen; behalve dat nog eenige Geneesheeren van elders, door de Stadsregering, op een zeker honorarium, uitgenoodigd, daartoe hebben medegewerkt.
Vervolgens wordt omtrent het beloop, de toevallen, complicatiën en gevolgen der ziekte gehandeld, vergeleken met soortgelijke epidemiën, welke vroeger op verschillende plaatsen in ons Land en ook elders hebben plaats gehad. - De onderscheidene aanwijzingen ter behandcling worden duidelijk en met waar praktisch oordeel uiteengezet en voorgedragen. Wij ontwaren hier dien vrijen en onpartijdigen geest van beschouwing, welke niet, slaass gehecht aan eenig vast stelsel, de praktische handelwijze naar de eene of andere heerschende en niet
| |
| |
zelden overdrevene theorie behoeft te wringen, daar alles op daadzaken en ondervinding nederkomt, opgehelderd door eenvoudige en verstandige verklaringen. Men zal dus ook hier, ofschoon het geschrift niet regtstreeks en opzettelijk daartoe strekt, eenige geschilpunten, of de ziekte namelijk van een' sthenischen, asthenischen, van een' wezenlijken bilieusen, of wel ontstekingachtig-gastrischen en enteritischen aard zij, waarover trouwens nog al verschil van gevoelen bestaat, bij oplettend nadenken, voor een goed deel, opgelost en veressend vinden. Onder meer andere nadeelige oorzaken, welke de ziekte deden aanhouden, meent de Schrijver ook te mogen rekenen een al te kort en te oppervlakkig onderzoek, ja zelfs, in het eerst, eene min bekende, ondoelmatige behandeling, - de miskende toevallen van ontsteking, congestie enz., die niet stellig werden weggenomen, - ook eene al te rassche en al te sterke aanwending van den koortsbast, of van den sulphas chininae, waardoor vele lijders in langdurige en chsonische ziekten, verstoppingen der onderbuiksingewanden en waterzucht vervallen zijn.
Hoewel Recensent voor zich de waarde van dit geneesmiddel, en wel bijzonder van het laatstgenoemde kina-zout, bij ondervinding heeft leeren kennen en op deszelfs waren prijs stelt, is ook bij hem wel eens de bedenking opgekomen, of men van dit middel niet hier en daar in deze ziekte meermalen een te onbepaald gebruik hebbe gemaakt, en of niet de gelukkige uitkomsten dier gevallen, waarin dit middel, met achterstelling van alle andere aanwijzingen tot onmiddellijk behoud des levens, met een verwonderlijk en onmiskenbaar nut is toegediend geworden, b.v. in de febres soporosae, apopleeticae, somtijds aanleiding tot eene te algemeene aanwending hebben gegeven.
Onder de middelen, welke tegen de waterzucht, als gevolg der koortsziekte, dikwijls nog met goed gevolg zijn aangewend, worden de bladen der diosma crenata, eene nieuw ontdekte en van de Kaap de Goede Hoop toegezondene plant, genoemd.
| |
| |
De beschouwing en gevolgtrekkingen omtrent den aard der ziekte berusten vooral op het aanzienlijk getal lijkopeningen, door den Hoogleeraar hendriksz en den Chirurgijn-Majoor cornelisse verrigt, van zieken, die in het Arsenaal zijn gestorven. Dezelve worden onder verschillende rubrieken gebragt, waaronder zoo wel begrepen zijn de genen, die aan de oorspronkelijke koortsziekte, als die aan secondaire ziekten zijn overleden.
Ten aanzien van de besmettelijke hoedanigheid der ziekte, zoo als deze te Groningen heeft plaats gevonden, zien wij, dat de Heer thuessink van andere Geneesheeren in denkwijze verschilt. Dezelve kan, volgens hem, geenszins van besmettelijkheid worden vrijgesproken, en zulks wordt door redeneringen en op grond van daadzaken betoogd. - Daar deze zaak geheel op ondervinding rust, durven wij hieromtrent in geenen deele in eene beslissing treden; doch wij zijn sinds lang meer en meer in de overtuiging versterkt, dat het zeer moeijelijk is, om, op een' voldoenden grond, de niet besmettelijkheid eener ziekte, hetzij epidemische, hetzij sporadische, stellig te ontkennen of te bepalen. Wij kennen trouwens niet al de uitwendige invloeden, welke bij eene ziekte, om zich te kunnen mededeelen, gevorderd worden, daar deze, immers voor het grootste gedeelte, niet door de zintuigen os andere herkenningsmiddelen kunnen worden waargenomen, veelmin het eigenlijke werkzame beginsel, hetwelk de stofselijke of de zuiver dynamische voorwaarde der besmetting uitmaakt. Niet alles hangt hier voorzeker van de ziekte op zichzelve, maar veel ook van de individuéle gesteldheid der voorwerpen af, welke met de lijders in meer- of minder onmiddellijke betrekking komen. Wij zien daarom ook, dat eene ziekte, welke in sommige gevallen inderdaad niet besmet, op andere tijden wordt medegedeeld. Wij behoeven slechts te denken aan gewone catarrhale koortsen, aan typhus, dysenterie en andere, die nu eens besmettelijk worden bevonden, dan niet. Indien er das al, in ver de meeste gevallen, geene
| |
| |
aanstekelijkheid hebbe plaats gehad, zoo wordt daardoor op zichzelve nog niet bewezen, dat de ziekte daarvan geheel en altijd moet worden vrijgesproken, en één stellig voorbeeld zal, te dezen opzigte, meer moeten afdoen, dan tien ontkennende. De Heer thuessink uit met kracht zijn gevoelen, tot welke nadeelige gevolgen het aanleiding kan geven, indien men, in heerschende ziekten, de besmetting verzaakt; en hij staaft zulks door de noodlottige gevolgen, welke dit gehad heeft in 1720 met de pest te Marseille, toen dezelve slechts voor eene kwaadaardige koorts werd gehouden, hetwelk meer dan 100,000 menschen het leven kostte. Hetzelfde had plaats in de pest van Moskou in 1780, waaraan 200,000 menschen stierven; terwijl men, ook in onze dagen, gezien heeft, dat, dewijl men de gele koorts te Cadix, Sivilië en Barcelona niet voor besmettelijk wilde houden, dit de oorzaak is geworden, dat niet alleen deze, maar ook de meeste andere steden van Andalusië bijna uitstierven.
Met gelijke zorgvuldigheid worden de oorzaken nagespoord en overwogen, waaruit de volksziekte is voortgevloeid. Dezelve kunnen deels als algemeene worden beschouwd, voortvloeijende uit de aanhoudende hitte en drooge gesteldheid des dampkrings, deels moeten dezelve worden afgeleid uit de geographische en natuurkundige ligging der Provincie en van de Stad Groningen, en uit de plaatselijke invloeden, welke binnen dezelve op de gezondheid der ingezetenen nadeelig hebben medegewerkt. Tevens wordt het nadeel aangewezen van het begraven der lijken in de kerken en op de kerkhoven, waaromtrent de Hoogleeraar zich aldus laat hooren: ‘Nadat er meer dan drieduizend lijken in de kerken en op de kerkhoven begraven zijn, - nadat men wel op hoog gezag eindelijk opgehouden heeft verder in de kerken te begraven, blijft nog het begraven op de kerkhoven steeds voortduren; en, daar er soms drie of meer in ééne familie stierven, worden deze graven steeds weder geopend, tot dat zij vol zijn. Het is de vraag, of deze lijken wel altijd diep genoeg met aarde bedolven zijn? Op
| |
| |
het nieuwe kerkhof zijn ten minste in het begin der epidemie eene menigte lijken in denzelfden kuil begraven, en kisten op kisten gehoopt. Wekelijks worden nu nog tusschen de 40 en 50 lijken op de kerkhoven gebragt; en wanneer zal dit ophouden? Wat zal nu daarvan het gevolg zijn, als deze lijken tot rotting overgaan, de aarde, door het instorten der kisten, door vorst, regen en hitte, splijt, en er gemeenschap met de buitenlucht komt, zoo als dit te Cadix en Barcelona een' ondragelijken stank heeft veroorzaakt? Men zal dus daartegen bijtijds alle voorzorgen moeten gebruiken. In de kerken zal dit moeijelijk zijn, als de kisten inzakken; op de kerkhoven zal men, bij de minste inzakking, de graven met aarde moeten aanvullen en bedekken, en van de chlorure de chaux gebruik maken. Het is daarom zeer te wenschen, dat men allen spoed make met begraafplaatsen buiten de stad daar te stellen, daar de ondervinding daarvan zoo zeer de dringende noodzakelijkheid aantoont.’ Wij hopen, dat dit onheil, hoe gegrond de vrees voor hetzelve, naaraanleiding van het medegedeelde, ons toeschijnt te zijn, door krachtdadige middelen, zoo veel mogelijk, worde voorgekomen. Mogt ook thans de rampspoed ten minste dit nut hebben achtergelaten, dat men zich meer en meer ontdoe van een nog zoo algemeen en schadelijk vooroordeel, als de gewoonte van het begraven in de kerken, en op de kerkhoven binnen de muren der steden, te midden der bevolking! Mogten ook de Bestuurders der stedelijke en andere Gemeenten de hooge waarde hunner roeping steeds van naderbij en levendiger hebben leeren kennen, om dezelve tot der burgeren gezondheid, waartoe dezelve zulk eene regtstreeksche en vermogende betrekking heeft, aan te wenden! - Voorwaar, zonder de medewerking van het Politiek Bestuur, in zoodanige omstandigheden, als te Groningen en elders hebben plaats gehad, zullen de goede oogmerken der
Geneesheeren niet kunnen worden bereikt. Zullen deze eenigermate hun doel bereiken, hetgeen zij, met zoo vele onschatbare opolle- | |
| |
ringen, trachten te doen, zij behoeven daartoe eene ijverige, kloekmoedige en onbekrompene ondersteuning van het openbaar gezag; en waar het hieraan ontbreekt, waar traagheid, hoofdigheid, gehechtheid aan het oude, omdat het oud is, te groote karigheid in het besteden van eenige buitengewone uitgaven, welke de tijdelijke toestand gebiedend vorderen, de beginselen en regelen van handelen uitmaken, daar worden voorzeker de beste pogingen der Geneeskunde, zoo niet geheel verijdeld, ten minste voor een groot gedeelte te leur gesteld, en den dood wordt alzoo eene overvloediger prooi toegevoerd.
Aan het einde des werks wordt een drietal lijsten gevonden; als: eene van de sterfte, voorgevallen van de maand Mei tot December 1825, vergeleken met 1826, binnen Groningen; welke lijst ons een verschil doet kennen der meerdere sterfte in het laatste jaar boven het eerste van niet minder dan 2067 over het gemelde tijdperk. Ontzettend onderscheid! De tweede lijst geeft het getal op der lijken, gedurende het jaar 1826, in de vier kerken en kerkhoven te Groningen begraven, enz.; en de derde duidt aan het getal der overledenen in het Ziekenhuis (het Arsenaal) van en met den 8 September tot en met den 31 December des vorigen jaars. Deze opgaven hebben hare waarde, voor zoo ver dezelve voor de epidemische Statistiek zeer belangrijk zijn.
De geachte en als praktisch Geneeskundige, zoo buitenlands als in ons Land, met regt beroemde Schrijver heeft zich op nieuw aanspraak op den dank zijner Landgenooten verworven door de mededeeling van dit algemeen overzigt. Hartelijk wenschen wij, dat hij steeds lust en krachten moge behouden, om een werkdadig aandeel te blijven nemen in de bevordering der Vaderlandsche Geneeskunde. |
|