Heideblüthen, durch Dr. E.H. Hermes. Utrecht, bei J. van Schoonhoven und N. van der Monde. 1826. Gr. 8vo. 90 Seiten. f 1-:
Een Hoogduitsch dichtbundeltje, in den echten Hoogduitschen geest en trant, van eene Nederlandsche pers in het licht tredende, is al een zonderling verschijnsel; en geene voorrede noch berigtje geeft ons eenige opheldering. Waren hier navolgingen en overplantingen uit den bloemhof onzer poëzij te vinden, zoo als b.v. bij eichstorff, dan konden wij het nog begrijpen; maar thans, daar wij slechts eene enkele navolging van een stukje van gijsbert japiks aantreffen, en ons niets aan Nederland herinnert dan een Heideliedje, vervaardigd op eene reize door Overijssel, thans gaat het boven ons begrip. De taal zoo wel als de dichttrant van het voor ons liggende bundeltje is vreemd voor ons publiek; en waartoe zal het dan dienen, om hetzelve te beoordeelen? Wij kondigen het derhalve alleen aan als een voortbrengsel der Nederlandsche drukpers, en betuigen, dat wij, schoon hier op verre na geen schiller noch göthe gevonden hebbende, en geenszins smaak vindende in het nevelachtige en onbepaalde, dikwijls duistere en onverstaanbare dezer Hoogduitsche dichtstukjes, echter overal dichterlijken aanleg en soms treffende denkbeelden hebben aangetroffen; maar de overdrevene Romantische toon, welke hier, gelijk bij zoo vele andere nieuwere Duitschers, heerschende is, wil ons maar geenszins smaken. Het beste beviel ons de proeve uit den tweeden zang van een Heldendicht, tristan getiteld, en uit een oud-Duitsch stuk ontleend; terwijl wij van het uitgebreidere stuk voluspa, naar den IJslandschen grondtekst, naauwelijks iets begrepen hebben.
Bockbesch. No. III, bl. 140, reg. 14, lees voortbrengt. - No. V, bl. 200, reg. 15, lees Julij.